ECLI:NL:GHSHE:2018:4115

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
17/00706 en 17/00707
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met betrekking tot vermeende inkomsten uit hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de zorgverzekeringswet (Zvw) van belanghebbende voor het jaar 2013. De Inspecteur had de aanslagen opgelegd op basis van veronderstelde inkomsten uit hennepteelt, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende daadwerkelijk inkomsten uit hennep had genoten. De zaak begon met een belastingaanslag die was opgelegd na een inval door de politie, waarbij kweekpotten en resten van hennepplanten werden aangetroffen. Belanghebbende stelde dat deze resten afkomstig waren van een eerdere hennepkwekerij in 2011 en dat hij in 2013 geen inkomsten had gegenereerd. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet had voldaan aan de bewijslast om aan te tonen dat belanghebbende in 2013 inkomsten uit hennep had genoten. De aanslagen werden daarom vernietigd, evenals de boetebeschikking en de belastingrente. Het Hof oordeelde dat de aanslag IB/PVV moest worden berekend naar een belastbaar inkomen van € 13.388, en dat belanghebbende recht had op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 17/00706 en 17/00707
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 augustus 2017, met de nummers BRE 16/4645 en 16/4646, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2013 onder aanslagnummer [aanslagnummer] .H.36.01 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.145, en onder aanslagnummer [aanslagnummer] .W.36.01.4 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: aanslag Zvw), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 14.757, opgelegd. Tegelijkertijd en samen met de aanslagen IB/PVV en Zvw is bij voor bezwaar vatbare beschikkingen een bedrag aan belastingrente van respectievelijk € 79 en € 13 in rekening gebracht en bij de aanslag IB/PVV een boete van € 2.527 opgelegd. In één gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen afgewezen.
1.2.
Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake daarvan heeft de griffier van de Rechtbank twee beroepszaken aangelegd en van belanghebbende éénmaal een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft beide beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.435, de aanslag Zvw verminderd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 13.047, de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de boetebeschikking verminderd tot € 2.052, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.482 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze te vergoeden.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan heeft de griffier van het Hof twee hoger beroepszaken aangelegd en van belanghebbende éénmaal een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de Inspecteur.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 augustus 2018 te ’s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [A] en mevrouw [B] , en namens belanghebbende, belanghebbende zelf, bijgestaan door zijn gemachtigde, de heer [C] van [D] te [E] . Tevens is toen verschenen belanghebbendes tolk, mevrouw [F] .
1.6.
Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende woont aan de [adres] 92 te [woonplaats] (hierna: de woning). In het van belang zijnde jaar - 2013 - woonde hij daar ook. In de woning zijn op 16 april 2013 152 met potgrond gevulde kweekbakken voor hennepplantjes aangetroffen door de politie. Op de kweekpotten en het zeil daaronder had kalkafzetting plaatsgevonden. In de kweekruimte hingen 21 assimilatielampen en bevonden zich drie vervuilde koolstoffilters. Ook werden er resten van hennep en wortels van hennepplanten gevonden. Een deel van de resten bevond zich in een krant van 14 september 2012. Voor de voor de hennepkwekerij benodigde stroom was een illegale elektriciteitsaftakking gerealiseerd.
2.2.
Tijdens een verhoor door de politie op 16 april 2013 heeft belanghebbende onder andere verklaard dat hij op dat moment geen inkomsten had, dat hij de hennepkwekerij zes maanden daarvóór had aangelegd en ingericht en dat hij daarbij een elektricien had ingeschakeld, die een illegale elektriciteitsaftakking realiseerde. Volgens belanghebbende heeft hij de kwekerij daarna echter niet in gebruik genomen, omdat zijn echtgenote daar bezwaar tegen had. De echtgenote heeft, tijdens haar verhoor op 16 april 2013, ontkend dat zij zich heeft bemoeid met het al dan niet opstarten van de kwekerij. Tijdens een verhoor op 17 april 2013 heeft belanghebbende vervolgens verklaard dat hetgeen de politie op 16 april 2013 in de woning heeft aangetroffen een overblijfsel is van een eerdere hennepkwekerij uit het jaar 2011.
2.3.
Bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV is afgeweken van de ingediende aangifte IB/PVV 2013, waarin een belastbaar inkomen van € 11.630 is aangegeven. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is bij de aanslag vastgesteld op € 28.145, waarbij is uitgegaan van het aangegeven inkomen van € 11.630, een correctie aftrek eigen woning van € 1.758 (omdat belanghebbende in een huurwoning woont) en een resultaat uit overige werkzaamheden (wegens inkomsten uit hennep) van € 14.757. De Inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag bij de berekening van de inkomsten uit hennep uitgegaan van één hennepoogst in 2013. Bij de vaststelling van het verkregen voordeel uit die hennepoogst is uitgegaan van 152 planten x 29,6 gram per plant is 4.499,20 gram x de gramprijs van € 3,28 = (afgerond) € 14.757. In de beroepsfase heeft de Inspecteur het verkregen voordeel bijgesteld naar het bedrag van (afgerond) € 13.047, gebaseerd op 152 planten x 28,2 gram per plant x € 3,28 - € 1.011,84 aan kosten. Bij de vaststelling van dat laatste bedrag aan verkregen voordeel is door de Inspecteur uitgegaan van het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht” van het Bureau Ontnemingen van het Openbaar Ministerie (hierna: BOOM), versie 1 november 2010 en de nieuwsbrief “Gemiddelde prijs nederwiet” van de KLPD/NND.
2.4.
In het dossier bevindt zich een brief van de hulpofficier van justitie, waaruit blijkt dat belanghebbende in 2010 verdacht werd van het vervaardigen van softdrugs. De brief vermeldt dat de zaak is bestudeerd en besloten is niet tot vervolging over te gaan. De reden is dat het onderzoek niet voldoende bewijs heeft opgeleverd om strafvervolging te kunnen instellen. Tussen partijen staat vast dat belanghebbende in de jaren 2011 en 2013 eveneens verdacht is geweest van het vervaardigen van softdrugs, maar dat ook toen niet tot strafvervolging is overgegaan. De reden voor het seponeren van de strafzaken over 2011 en 2013 is niet bekend bij partijen.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur bij het opleggen van de aanslagen terecht de bewijslast omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende voor het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan?
2. Zo ja, zijn de aanslagen in redelijkheid vastgesteld en is daarbij terecht en tot het juiste bedrag rekening gehouden met inkomsten uit hennep?
3. Is de bij de aanslag IB/PVV opgelegde vergrijpboete terecht en tot een juist bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij het volgende toegevoegd:
Belanghebbende
De Inspecteur heeft een aantal aannames, maar er is enkel geoogst in 2011 en niet in 2013. Er is bij de inval in 2013 geen enkele hennepplant in de woning aangetroffen, er bevonden zich alleen wat resten van hennep in een krant. De kweekpotten waren nog aanwezig van de teelt in 2011, ze zijn toen achtergelaten, dat blijkt ook uit het proces-verbaal van de inbeslagname. Er is geen oogst geweest in 2013 en het bewijs voor de stelling dat er wel een oogst is geweest ontbreekt.
Voor het strafrechtelijke traject geldt het volgende. Ik heb voor het jaar 2011 een taakstraf van 50 uur opgelegd gekregen, vanwege het illegaal aftappen van stroom. Ik ben voor 2011 en 2013 niet veroordeeld in verband met de teelt en handel in hennep.
De Inspecteur
Ik vind het duidelijk dat er hennep is geteeld en geoogst in 2013. Ik ben afhankelijk van hetgeen in de door de politie opgemaakte processen-verbaal is vermeld en heb daaruit afgeleid dat er één eerdere oogst heeft plaatsgevonden. Ik acht de door belanghebbende afgelegde verklaringen niet consistent. Ik ga er van uit dat er in 2011 is geruimd en ik vind dat de in 2013 aangetroffen hennepresten er op wijzen dat er in 2013 een oogst is geweest. Uw vraag of ik belanghebbendes mening deel dat er geen enkele hennep
plantbij de inval is aangetroffen, beantwoord ik bevestigend.
Bij de voorbereiding voor deze zitting viel mij op dat in het verweerschrift weinig onderbouwing is gegeven over de veronderstelde hennepinkomsten van belanghebbende in 2013. Ik bevestig dat het beter was geweest als ik aanvullend met een vermogensvergelijking of een andere nadere onderbouwing was gekomen.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de aanslagen en beschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, waarin de aanslagen zijn verlaagd conform het standpunt van de Inspecteur in de beroepsfase en de boete is verlaagd tot een bedrag van € 2.052, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
De aanslag IB/PVV
4.1.
Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bepaalt – voor zover van belang – dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Ingevolge artikel 27h, tweede lid, van de AWR is het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de AWR van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
4.2.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (vergl. Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).
4.3.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2013 inkomsten heeft genoten uit de teelt van en handel in hennep. Het Hof heeft hierbij het volgende in ogenschouw genomen:
- in 2011 bevond zich een in gebruik zijnde hennepkwekerij in de woning, waarvan niet duidelijk is of na de inval door de politie in 2011 benodigdheden voor de hennepkwekerij zijn achtergebleven;
- de politie heeft op 16 april 2013 (opnieuw) een inval in de woning gedaan. Er zijn toen (ook) benodigdheden aangetroffen voor een hennepkwekerij;
- aan de toestand van de aanwezige kweekpotten, het zeil en de koolstoffilters was te zien dat ze waren gebruikt;
- er werden in 2013 resten van hennep en wortels van hennepplanten gevonden, maar geen hennepplanten;
- een deel van de resten bevond zich in een krant van 14 september 2012;
- belanghebbende heeft verklaard zes maanden daarvóór de hennepkwekerij te hebben aangelegd, maar heeft eveneens verklaard na de voorbereidende werkzaamheden te hebben afgezien van het opstarten van de kwekerij.
4.4.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat in 2013 geen sprake was van inkomsten uit hennep en dat de restanten van de hennepkwekerij dateren uit 2011 en dat hij daarom in zijn aangifte IB/PVV over 2013 geen inkomsten uit de handel in hennep heeft opgenomen.
De Inspecteur heeft aangevoerd dat er logischerwijs na de inval in 2011 is geruimd en dat de in 2013 aangetroffen situatie (met de aanwezige benodigdheden voor een hennepkwekerij) en de processen-verbaal van de politie erop duiden dat er in 2013 ten minste één oogst heeft plaatsgevonden.
4.5.
Volgens het Hof staat niet vast dat belanghebbende in 2013 inkomsten uit hennepteelt- en handel heeft genoten. De in 2013 in de woning aangetroffen benodigdheden kunnen, zoals belanghebbende stelt, afkomstig zijn van de hennepkwekerij uit 2011 en de sporen van gebruik kunnen ook van dat jaar dateren. Er zijn in 2013 geen hennepplanten, maar enkel resten en wortels van hennep aangetroffen. Dat een deel van de resten in een krant uit 2012 is aangetroffen, impliceert niet dat tussen 1 januari en 16 april 2013 ook hennep is geoogst en verkocht.
4.6.
De Inspecteur heeft gesteld dat uit strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat er (in 2013) inkomsten uit hennep zijn genoten. Het Hof is evenwel van oordeel dat hetgeen de Inspecteur heeft gesteld niet kan worden geconcludeerd uit het strafrechtelijk onderzoek. Uit het strafrechtelijk onderzoek kan enkel worden geconcludeerd dat in de woning van belanghebbenden een – op dat moment – niet werkzame hennepkwekerij is aangetroffen. In het door de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling [woonplaats] Centrum, opgestelde proces-verbaal (relaas) van 24 oktober 2013 kan wel een (ernstig) vermoeden worden ontleend dat een of meer eerdere opbrengsten uit de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij zijn genoten, maar niet meer dan een zodanig (ernstig) vermoeden. Belanghebbende is echter niet strafrechtelijk veroordeeld voor het vervaardigen van softdrugs en daarmee is niet komen vast te staan dat belanghebbende (in 2013) hennep heeft geteeld en/of verhandeld.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof had het op de weg van de Inspecteur gelegen aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast, bijvoorbeeld met behulp van een vermogensvergelijking, aannemelijk te maken dat belanghebbende in 2013 meer inkomsten moest hebben genoten dan hij had aangegeven. De onderbouwing van de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende in 2013 inkomsten uit hennep heeft genoten, welke inkomsten hij niet heeft aangegeven, waardoor de vereiste aangifte niet is gedaan, acht het Hof thans onvoldoende.
4.8.
Het Hof acht de Inspecteur, gelet op het voorgaande, niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat sprake is van één of meer gebreken in belanghebbendes aangifte, die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat belanghebbende in 2013 inkomsten uit hennep heeft genoten, is niet aannemelijk geworden, waardoor ook niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende over dat jaar te weinig inkomsten heeft aangegeven. Zoals onder 2.3. is vermeld, heeft belanghebbende bij zijn aangifte over 2013 wel ten onrechte een correctie aftrek eigen woning van € 1.758 toegepast. De Inspecteur heeft ten aanzien daarvan niet gesteld dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven en dit is ook niet anderszins aan het Hof gebleken. Dit gebrek kan om die reden dus reeds niet tot de conclusie leiden dat de vereiste aangifte niet is gedaan.
4.9.
Gelet op het voorgaande, dient de aanslag IB/PVV te worden berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.388, zijnde het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.630, verhoogd met de correctie aftrek eigen woning van € 1.758, dient beschikking belastingrente met inachtneming van het nader berekende belastbaar inkomen uit werk en woning te worden verminderd dan wel te worden vernietigd, en dient de boetebeschikking te worden vernietigd.
De aanslag Zvw
4.10.
Op grond van het bepaalde in artikel 43, tweede lid, onderdeel c, in verbinding met artikel 49, derde lid, van de Zvw (geldend in 2013), bedraagt het bijdrage-inkomen, voor zover hier van belang, het resultaat uit overige werkzaamheden, zoals bepaald volgens van afdeling 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met uitzondering van de in artikel 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde werkzaamheden. Nu niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende inkomsten uit hennepteelt heeft genoten in 2013, welke inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden zouden dienen te worden aangemerkt, is ook de aanslag Zvw ten onrechte opgelegd en dienen deze aanslag en de daarmee samenhangende beschikking belastingrente te worden vernietigd.
Conclusie
4.11.
De conclusie is dat de in geschil zijnde vragen 1 en 3 ontkennend dienen te worden beantwoord, dat vraag 2 geen beantwoording meer behoeft en dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is.
Slotsom
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 te worden vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt voor de behandeling van de beroepen bij het Hof uitgegaan van twee samenhangende zaken. In deze zaken is belanghebbende in het gelijk gesteld. Het Hof stelt deze tegemoetkoming ter zake van de behandeling van het beroep bij het Hof, gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht op 2 (punten) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 1.002.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:
-
verklaartde hoger beroepen gegrond;
-
vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de vergoeding van proceskosten van het bezwaar en het beroep bij de Rechtbank en het griffierecht;
-
bepaaltdat de aanslag IB/PVV dient te worden berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.388;
-
vernietigtde aanslag Zvw;
-
vernietigtde boetebeschikking;
-
vermindert dan wel vernietigtde beschikking belastingrente die gelijktijdig is opgelegd met de aanslag IB/PVV, een en ander afhankelijk van de hoogte van de aanslag IB/PVV;
-
vernietigtde beschikking belastingrente die gelijktijdig is opgelegd met de aanslag Zvw;
-
gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 vergoedt;
-
veroordeeltde Inspecteur in een tegemoetkoming van de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.002.
Aldus gedaan op: 4 oktober 2018 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en J.J. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.