Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 21 juli 2015 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- de brief van 3 mei 2016 van de bank aan het hof, met producties;
- de brief van 17 mei 2016 van [geïntimeerde] aan het hof, met producties;
- het proces-verbaal van de comparitie van 19 mei 2016;
- de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord met producties, tevens voorwaardelijke incidentele memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
6.De beoordeling
Aansprakelijkheid
Dit rapport is bestemd voor het in aanhef genoemde doel, uitsluitend ten behoeve van de opdrachtgever.
Er wordt geen verantwoordelijkheid door ondergetekende aanvaard bij gebruik door derden, tenzij met schriftelijke toestemming van ondergetekende;
Wij hebben alle informatie en gegevens voor zover mogelijk gecontroleerd en betrokken bij de waardebepaling. Wij hebben het rapport met zorg samengesteld, doch aanvaarden geen aansprakelijkheid indien mocht blijken dat de aan ons verstrekte gegevens onjuist en/of onvolledig zijn geweest.”
De taxatie is uitsluitend bestemd voor genoemd doel en genoemde opdrachtgever. Er wordt geen verantwoordelijkheid aanvaard voor enig ander gebruik dan de opdrachtgever en (financiële) instellingen voor zover deze met name zijn genoemd. Indien geen (financiële) instellingen zijn vermeld beperkt de aansprakelijkheid zich tot de opdrachtgever en de financiële instelling die op basis van dit rapport het object heeft gefinancierd”.
- Marktwaarde € 150.000,00 (…)
- Executiewaarde € 105.000,00 (…)
- Marktwaarde in verhuurde staat € 115.000,00 (…)
- Executiewaarde in verhuurde staat € 80.500,00 (…)”
“en derhalve”de door [geïntimeerde] getaxeerde waarde te hoog vindt. Het hof begrijpt het deskundigenbericht aldus, dat de deskundige van mening is dat (i) [geïntimeerde] gelet op de marktomstandigheden een lagere huurprijs tot uitgangspunt van haar taxatie had moeten nemen dan de volgens [geïntimeerde] daadwerkelijke huuropbrengst van € 2.500,--, en (ii) daarbij bovendien een lagere kapitalisatiefactor had moeten hanteren. Gelet op al het bovenstaande, neemt het hof de conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de zijne. Verder neemt het hof in aanmerking dat [geïntimeerde] de door haar aangevoerde speciale omstandigheden (zoals nog geplande investeringen) niet heeft vermeld in het taxatierapport. Evenmin heeft zij vermeld wat de reden was om zo substantieel af te wijken van de prijs waarvoor [koper] het pand een half jaar vóór de Taxatie heeft aangekocht. Anders dan [geïntimeerde] naar voren brengt (onder meer in het voorwaardelijk incidenteel appel), acht het hof dit wel een relevante omstandigheid. Het enkele feit dat het pand bij aankoop door [koper] niet verhuurd was, vormt ook geen afdoende verklaring voor het zeer grote verschil tussen die koopprijs en de getaxeerde waarde.
Alles overziend, komt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerde] bij de Taxatie niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam taxateur verwacht mag worden.
“Een lagere financiering was voor [koper] naar alle waarschijnlijkheid geen optie.”, aldus de bank (memorie van grieven nr. 156).
het volledige bedragvan
in het geheel geen leningzou hebben verstrekt aan [koper] faalt. Daarbij is relevant: (i) dat het hier geen financieringsaanvraag betrof voor de aankoop van de woning en (ii) dat de geuite veronderstellingen van de bank over hoe [koper] bij een lager financieringsaanbod zou hebben gehandeld onvoldoende concreet zijn onderbouwd. Echter, zoals uit de volgende berekening blijkt, kan niet worden geoordeeld dat de bank óók bij de op basis van een zorgvuldige taxatie aan [koper] te verstrekken lagere lening verlies zou hebben geleden. Naar het oordeel van het hof heeft de bank bij pleidooi in hoger beroep terecht gesteld dat in dat geval een lening aan [koper] op basis van de hierboven genoemde LTV2 maximaal € 103.500,-- zou hebben bedragen. Daarbij heeft de bank 90% berekend van de door de deskundige bepaalde vrije verkoopwaarde van de woning in verhuurde staat. Naar het oordeel van het hof is dit een juist uitgangspunt. Voorts neemt het hof in aanmerking dat: (i) [koper] ook op de daadwerkelijk verstrekte lening een bedrag van circa € 26.000,-- (€ 225.000,-- minus de restanthoofdsom van € 189.000,--) heeft afgelost, (ii) er een regeling bereikt is met (familie van) [koper] voor € 26.329,80 en (iii) de executie opbrengst van de woning € 85.000,-- bedroeg. Tegen die achtergrond moet het er voor worden gehouden dat de bank bij een zorgvuldige taxatie geen verlies had geleden op de dan verstrekte lagere lening.
€ 46.056,17dient te vergoeden aan de bank.
,-- en € 1.452,-
-). Ten aanzien van de nakosten, leest het hof de vordering van de bank aldus dat zij de nakosten conform het geldende liquidatietarief vordert (ondanks dat zij daarnaast in haar memorie van grieven van augustus 2016 de concrete op dat moment nog geldende tarieven noemt). Het hof zal dan ook de inmiddels geldende tarieven voor uitspraken vanaf 1 mei 2018 toewijzen.