ECLI:NL:GHSHE:2018:3652

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
17/00479
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het kwarttarief voor kampeerauto’s en de ingangsdatum van de belastingheffing

In deze zaak gaat het om de toepassing van het kwarttarief voor kampeerauto’s volgens artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB). De inspecteur van de Belastingdienst heeft de ingangsdatum voor het kwarttarief vastgesteld op 10 december 2015, terwijl de belanghebbende meent dat deze datum 1 januari 2013 moet zijn. De belanghebbende, houder van een kampeerauto sinds 28 februari 2011, heeft op 29 januari 2016 een verzoek ingediend voor toepassing van het kwarttarief. De inspecteur heeft dit verzoek toegewezen, maar met terugwerkende kracht tot de datum van aanvraag.

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een eerdere uitspraak de beschikking van de inspecteur vernietigd en de ingangsdatum van het kwarttarief vastgesteld op 1 januari 2013. De inspecteur heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 3 augustus 2018 zijn beide partijen gehoord. De belanghebbende heeft zijn standpunt toegelicht en de inspecteur heeft verklaard dat zij niet kan beoordelen of de auto aan de inrichtingseisen voor kampeerauto’s voldeed.

Het Hof heeft geoordeeld dat de inspecteur correct heeft gehandeld door het kwarttarief toe te passen met ingang van 10 december 2015. De wetgeving vereist dat een verzoek om toepassing van het kwarttarief wordt ingediend, en de belanghebbende heeft dit verzoek pas in 2016 gedaan. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het hoger beroep van de inspecteur gegrond verklaard. De belanghebbende is verantwoordelijk voor het indienen van het verzoek, en de inspecteur heeft geen actieve mededelingsplicht in deze situatie. De beslissing van het Hof is op 31 augustus 2018 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00479
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2017, nummer BRE 16/3029, in het geding tussen
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde beschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft bij beschikking, beschikkingsnummer [nummer] , het verzoek van belanghebbende om toepassing van het bijzonder tarief van artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) toegewezen met ingang van 10 december 2015. Het tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikking gewijzigd door de ingangsdatum van het bijzonder tarief van artikel 23a van de Wet MRB op 1 januari 2013 vast te stellen en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 augustus 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [A] en mevrouw [B] .
1.5.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is sinds 28 februari 2011 houder van een [automerk] type [type] met kenteken [kenteken] (de auto). De datum van eerste toelating is 24 augustus 2006. De datum van eerste afgifte in Nederland is 10 september 2007.
2.2.
Op 29 januari 2016 heeft belanghebbende verzocht om toepassing van het bijzondere tarief (kwarttarief) voor kampeerauto’s van artikel 23a van de Wet MRB met ingang van
28 februari 2011. De Inspecteur heeft het verzoek gehonoreerd met ingang van
10 december 2015.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag met ingang van welke datum de Inspecteur het kwarttarief dient toe te passen.
Belanghebbende is van mening dat het kwarttarief met ingang van 1 januari 2013 moet worden toegepast. De Inspecteur is de opvatting toegedaan dat het kwarttarief met ingang van 10 december 2015 moet worden toegepast.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben ter zitting hun stellingen nader toegelicht.
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat zij – bij gebrek aan wetenschap – niet kan beoordelen of de auto in de periode tussen de verkrijging door belanghebbende en het verzoek om toepassing van het kwarttarief, heeft voldaan aan de in de wet- en regelgeving genoemde inrichtingseisen van een kampeerauto.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4.Gronden

Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 11, lid 1 van de Wet MRB vangt het belastingtijdvak voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling van het voor dat motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs en telkenmale drie maanden later.
4.2.
Artikel 23a, lid 1 van de Wet MRB luidt:
“1. Voor een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid en die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden en beperkingen met betrekking tot uiterlijk en inrichting, bedraagt de belasting in afwijking van artikel 23 en onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, een kwart van de ingevolge dat artikel verschuldigde belasting.”.
4.3.
In artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (tekst 2011; hierna: het Uitvoeringsbesluit MRB) is – voor zover hier van belang – bepaald:
“ (…)
2. De toepassing van artikel 23a van de wet vindt plaats op verzoek.
3. Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het tijdvak.
4. Bij het verzoek worden bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden, alsmede een opgave van het kenteken van de personenauto.
(…)
6 De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tenzij in de beschikking anders is bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend.”.
4.4.
In onderdeel 11 van het Kaderbesluit MRB (Besluit van 4 juni 2010, DGB/1671M, Staatscourant 2010, nr. 8949, geldend in 2011) is met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goedgekeurd dat het kwarttarief wordt verleend met terugwerkende kracht tot het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.
4.5.
Met ingang van 1 januari 2013 is artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit MRB gewijzigd. Het per 1 januari 2013 ingevoerde lid 7 heeft tot gevolg dat, indien een motorrijtuig waarvoor artikel 23a van de Wet MRB reeds van toepassing is, van houder wisselt, de aanvraag om wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs wordt aangemerkt als verzoek om toepassing van artikel 23a van de Wet MRB. Er hoeft in dat geval geen verzoek vóór aanvang van het tijdvak te worden gedaan. In de overige situaties moet nog steeds worden verzocht om toepassing van het kwarttarief. De van toepassing zijnde wet- en regelgeving heeft voor het overige geen relevante wijzigingen ondergaan, zodat de hiervoor beschreven situatie ook gold op het moment dat belanghebbende het verzoek om toepassing van het kwarttarief heeft gedaan.
Beoordeling van het geschil
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende sinds 28 februari 2011 houder is van de auto en dat belanghebbende voor het eerst op 29 januari 2016 heeft verzocht om toepassing van het kwarttarief. De Inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking met terugwerkende kracht toegewezen tot het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen. Dat is in dit geval 10 december 2015. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur daarmee gehandeld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen en het Kaderbesluit MRB. Anders dan belanghebbende voorstaat, biedt de Wet MRB of het begunstigende beleid zoals verwoord in het Kaderbesluit MRB, de Inspecteur geen ruimte voor een verdergaande terugwerkende kracht dan hiervoor is vermeld.
4.7.
De omstandigheid dat het voor belanghebbende niet kenbaar was dat hij een verzoek om toepassing van het kwarttarief moest indienen, ook als sprake is van een volgende kentekenhouder, dient naar het oordeel van het Hof voor rekening en risico van belanghebbende te komen. Anders dan belanghebbende betoogt, heeft de Belastingdienst daarin geen actieve mededelingsplicht, omdat de wet- en regelgeving voorziet in een verzoekprocedure. Uitzondering op die verzoekprocedure is het per 1 januari 2013 ingevoerde lid 7 van artikel 5aa Uitvoeringsbesluit MRB, als gevolg waarvan de aanvraag van de houder van een kampeerauto om wijziging van de tenaamstelling wordt aangemerkt als een verzoek om toepassing van het kwarttarief. Voornoemde bepaling is ingevoerd omdat de verzoekprocedure, waarbij bescheiden dienden te worden overgelegd, waaruit moest blijken dat aan de voorwaarden werd voldaan, als te grote administratieve last werd ervaren.
4.8.
Voor zover belanghebbende een beroep doet op het gewijzigde lid 7 van artikel 5aa Uitvoeringsbesluit MRB, faalt dat beroep, omdat deze wijziging alleen geldt indien de kampeerauto op of na 1 januari 2013 van houder wisselt. In het hier aan de orde zijnde geval heeft de wisseling van de houder op 28 februari 2011 plaatsgevonden.
4.9.
Belanghebbende heeft verwezen naar een uitspraak van dit Hof van 3 maart 2017
(nr. 16/00249, ECLI:NL:GHSHE:2017:875). In die zaak had de belastingplichtige ten tijde van de wijziging van de tenaamstelling van de kampeerauto, in juni 2014, door de onduidelijke voorlichting op de website van de Belastingdienst op dat moment, gemeend geen verzoek om toepassing van het kwarttarief te hoeven doen en bleven de gevolgen van het achterwege laten van dat verzoek voor rekening van de Inspecteur.
Een dergelijke situatie doet zich hier echter niet voor. De hiervoor geciteerde wet- en regelgeving, die gold in 2011, toen belanghebbende de auto heeft aangeschaft, schrijft immers voor dat het kwarttarief alleen van toepassing is indien daarom wordt verzocht. Belanghebbende stelt dat hij op de website van de Belastingdienst destijds niet heeft kunnen vinden dat een verzoek om toepassing van het kwarttarief noodzakelijk was. Van een situatie waarin belanghebbende, op grond van inlichtingen van de zijde van de Belastingdienst, mocht menen dat een afzonderlijk verzoek om toepassing van het kwarttarief niet nodig was, is in dit geval geen sprake.
4.10.
Belanghebbende betoogt verder dat de betalingsomschrijving van de incasso van motorrijtuigenbelasting misleidend is. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling. Op grond van artikel 11 van de Wet MRB wordt de verschuldigde motorrijtuigenbelasting per drie maanden geheven. Dat bij de maandelijkse afschrijving wordt verwezen naar een tijdvak van drie maanden (een kwartaal), zegt, anders dan belanghebbende veronderstelt, niets over de toepassing van het kwarttarief.
4.11.
Voor zover belanghebbende de redelijkheid van de wettelijke bepaling ter discussie stelt, overweegt het Hof dat het op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
4.12.
Gelet op het voorgaande kan het kwarttarief worden toegepast met ingang van 10 december 2015. Het gelijk is aan de Inspecteur.
Slotsom
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 31 augustus 2018 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, J. Swinkels en V.M. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.