In deze zaak gaat het om de toepassing van het kwarttarief voor motorrijtuigen, specifiek kampeerauto’s, en de gevolgen van de voorlichting die de Belastingdienst heeft gegeven. De belanghebbende, houder van een kampeerauto, had op 15 december 2014 verzocht om toepassing van het kwarttarief, maar de Inspecteur stelde dat dit pas met ingang van 19 november 2014 kon worden toegepast. De belanghebbende meende echter dat hij op basis van de informatie op de website van de Belastingdienst geen apart verzoek hoefde te doen, omdat de vorige eigenaar het kwarttarief al had betaald. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de belanghebbende zich had gebaseerd op de tekst op de website van de Belastingdienst, die suggereerde dat een verzoek om het kwarttarief niet nodig was als de vorige eigenaar het tarief al had. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende in redelijkheid kon menen dat hij geen apart verzoek hoefde te doen, en dat de onduidelijke voorlichting van de Belastingdienst voor rekening van de Inspecteur kwam. Het Hof concludeerde dat het kwarttarief met terugwerkende kracht vanaf 3 juni 2014 moest worden toegepast, en vernietigde de eerdere uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten van de belanghebbende.