ECLI:NL:GHSHE:2017:875

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
16/00249
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het kwarttarief voor kampeerauto’s en de gevolgen van onjuiste voorlichting door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om de toepassing van het kwarttarief voor motorrijtuigen, specifiek kampeerauto’s, en de gevolgen van de voorlichting die de Belastingdienst heeft gegeven. De belanghebbende, houder van een kampeerauto, had op 15 december 2014 verzocht om toepassing van het kwarttarief, maar de Inspecteur stelde dat dit pas met ingang van 19 november 2014 kon worden toegepast. De belanghebbende meende echter dat hij op basis van de informatie op de website van de Belastingdienst geen apart verzoek hoefde te doen, omdat de vorige eigenaar het kwarttarief al had betaald. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de belanghebbende zich had gebaseerd op de tekst op de website van de Belastingdienst, die suggereerde dat een verzoek om het kwarttarief niet nodig was als de vorige eigenaar het tarief al had. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende in redelijkheid kon menen dat hij geen apart verzoek hoefde te doen, en dat de onduidelijke voorlichting van de Belastingdienst voor rekening van de Inspecteur kwam. Het Hof concludeerde dat het kwarttarief met terugwerkende kracht vanaf 3 juni 2014 moest worden toegepast, en vernietigde de eerdere uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00249
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 februari 2016, nummer BRE 15/3129 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden beschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft bij beschikking, beschikkingsnummer 753.01.568.GN.15.03, het verzoek van belanghebbende om toepassing van het bijzonder tarief van artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) toegewezen met ingang van 19 november 2014. Het tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 november 2016 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van [naam 1] , alsmede, namens de Inspecteur, [naam 2] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is sinds 3 juni 2014 houder van een motorrijtuig met het kenteken
[kenteken] . Vaststaat dat het motorrijtuig een kampeerauto is in de zin van de Wet MRB. De eerste tenaamstelling van het kentekenbewijs van de kampeerauto was op 19 mei 2011.
2.2.
Op 15 december 2014 heeft belanghebbende telefonisch verzocht om toepassing van het bijzondere tarief voor kampeerauto’s.
2.3.
De beschikking toepassing van het bijzondere tarief is gedagtekend 9 februari 2015. Daarin staat vermeld dat met ingang van 19 november 2014 het bijzondere tarief voor kampeerauto’s wordt toegepast.
2.4.
Bij het invullen van de aanvraag tot wijziging van de tenaamstelling op de site van de Belastingdienst was op 3 juni 2014 de volgende tekst zichtbaar:
“Let op!
Hebt u de kampeerauto op 1 januari 2013 of later op uw naam gesteld en gold het kampeerautotarief ook al voor de vorige houder? Dan hoeft u zelf geen apart verzoek meer te doen. De wijziging van de tenaamstelling geldt dan als een verzoek om toepassing van het kampeerautotarief.”
Deze tekst is tevens vermeld in de Mededeling Motorrijtuigenbelasting Kampeerauto,
nr. MB 115.
2.5.
De tekst is nadien gewijzigd en luidt als volgt:
“Let op!
Bent u vanaf 1 januari 2013 of later de houder van de kampeerauto? En betaalde de vorige eigenaar/houder het kampeerautotarief? Dan hoeft u het kampeerautotarief niet aan te vragen. Het kampeerautotarief geldt dan automatisch ook voor u. Als u niet weet of de vorige eigenaar/houder het kampeerautotarief betaalde, bel dan met de BelastingTelefoon Auto.”

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het bijzonder tarief van artikel 23a van de Wet MRB (hierna: het kwarttarief) met ingang van 3 juni 2014 moet worden toegepast, zoals belanghebbende verdedigt, of dat dit bijzonder tarief met ingang van 19 november 2014 moet worden toegepast, zoals de Inspecteur verdedigt.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
De Belastingdienst maakt als grote organisatie kenbaar op de website dat geen verzoek tot toepassing van het kwarttarief hoeft te worden gedaan in het geval dit tarief al gold voor de vorige eigenaar en heeft in Mededeling 115 exact dezelfde tekst opgenomen.
De tekst op de website is vervolgens gewijzigd. Nu staat er dat je niets hoeft te doen wanneer de vorige eigenaar heeft betaald. Maar dat de belasting is betaald staat niet in de wettekst. Je weet niet wat iemand heeft betaald. Dit is een fabriekscamper, zodat deze camper voldoet aan de inrichtingseisen. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het kwarttarief niet van toepassing is. Iedereen gaat er van uit dat er geen aangifte gedaan hoeft te worden.
De Belastingdienst weet dat de auto een kampeerauto betreft en de houder blijft er voor verantwoordelijk dat hij de camper als zodanig in stand houdt. Waarom wordt dan bij een auto die al acht jaar lang als zodanig wordt gebruikt, niet het kwarttarief toegepast?
Het kwarttarief gold ook voor de vorige eigenaar, dat hij daar geen gebruik van maakte, moet hij weten. Ik heb niet gezien dat op de incassospecificatie een hoger tarief stond vermeld. Bij de overschrijving op het postkantoor is mij verteld dat het kwarttarief automatisch werd toegepast.
Hoe leest de Inspecteur de tekst op de website? Er staat ‘gold het kampeerautotarief ook al voor de vorige eigenaar?’ Er staat dus dat wanneer de kampeerauto voldoet aan alle eisen, het kwarttarief van toepassing was voor de vorige eigenaar. En dan geldt dit tarief dus ook voor de volgende eigenaar.
Inspecteur:
In de wet staat het begrip kampeerauto niet vermeld. Het betreft een personenauto die voldoet aan de inrichtingseisen. Wij zijn afnemer van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), maar voor de belastingheffing zijn de gegevens van de RDW niet doorslaggevend. Het kan dat een auto die volgens de registratie bij de RDW een kampeerauto is, niet in aanmerking komt voor toepassing van het kwarttarief. Wanneer op het kentekenbewijs is vermeld dat sprake is van een kampeerauto geeft dat richting, maar dat is niet doorslaggevend. In het geval iemand een camper koopt en het keukenblok er uit haalt, voldoet deze niet meer aan de eisen.
Twee dagen nadat de auto op naam wordt gesteld, sturen wij een incassospecificatie met daarop vermeld het verschuldigde bedrag, naar de nieuwe eigenaar. Dan kan de nieuwe eigenaar aangeven dat dit een ander bedrag is dan door hem was ingeschat bij aankoop van de camper.
Belanghebbende benadrukt dat het tarief betaald is. Het gaat echter niet om de betaalhistorie, maar wanneer het kwarttarief al werd toegepast, geldt dit ook voor de volgende eigenaar.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur en wijziging van de beschikking in deze zin dat de ingangsdatum wordt gesteld op 3 juni 2014. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 11, eerste lid van de Wet MRB vangt het belastingtijdvak voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling van het voor dat motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs en telkenmale drie maanden later.
4.2.
In afwijking van artikel 23 van de Wet MRB en onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, bedraagt op grond van artikel 23a van de Wet MRB de belasting een kwart van het op grond van artikel 23 van de Wet MRB verschuldigde bedrag voor een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid en die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden en beperkingen met betrekking tot uiterlijk en inrichting (het kwarttarief).
4.3.
In artikel 5aa, vierde lid van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit MRB) is bepaald dat de toepassing van het kwarttarief plaatsvindt op verzoek. Het verzoek wordt op grond van het vijfde lid bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het tijdvak en op grond van het zesde lid worden bij het verzoek bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden, alsmede een opgave van het kenteken van de personenauto. In punt 12 van het Kaderbesluit MRB 2014 (Besluit van 4 maart 2014, BLKB2014/128M, Staatscourant 2014 nr. 36887, onder meer raadpleegbaar via www.overheid.nl) is met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goedgekeurd dat het kwarttarief wordt verleend met terugwerkende kracht tot het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.
4.4.
Belanghebbende heeft op 15 december 2014 een verzoek als bedoeld in artikel 5aa, vierde lid van het Uitvoeringsbesluit MRB gedaan. Op grond van voormelde bepalingen ging het kwarttarief in op 19 november 2014.
4.5.
Belanghebbende beroept zich op het bepaalde in artikel 5aa, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit MRB, waarin is bepaald dat indien een motorrijtuig waarvoor artikel 23a van de wet reeds van toepassing is van houder wisselt, de aanvraag om wijziging van de tenaamstelling wordt aangemerkt als een verzoek om toepassing van artikel 23a, eerste lid, van de wet. Het vijfde en zesde lid zijn alsdan niet van toepassing. Belanghebbende heeft het verzoek tot toepassing van het kwarttarief, als bedoeld in artikel 5aa, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit MRB, achterwege gelaten omdat de kampeerauto als zodanig is gebouwd, zodat het kampeerautotarief van aanvang af heeft gegolden voor deze auto. Op grond van de onder 2.4 vermelde passage op de website van de Belastingdienst meende belanghebbende daarom bij de aanvraag om wijziging van de tenaamstelling van rechtswege een verzoek tot toepassing van het kwarttarief te hebben gedaan.
4.6.
In de onder 2.4 vermelde passage is het achterwege laten van een verzoek tot toepassing van het kwarttarief verbonden aan het antwoord op de vraag of het kwarttarief gold voor de vorige houder van deze kampeerauto. Anders dan de Inspecteur stelt is op grond van deze tekst niet vereist dat de vorige houder het kwarttarief had aangevraagd, zodat het kwarttarief ook daadwerkelijk in rekening werd gebracht. ‘Gelding hebben’ kan in het onderhavige geval niet alleen betekenen ‘toegepast worden’ maar ook ‘van kracht zijn’, zoals belanghebbende die tekst heeft begrepen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende op grond van de bewoordingen van de in 2.4 vermelde passage op de website van de Belastingdienst in redelijkheid kon menen dat voor een kampeerauto die als zodanig is gebouwd en daarom van aanvang af was ingericht als kampeerauto ten tijde van de tenaamstelling van de kampeerauto geen afzonderlijk verzoek tot toepassing van het kwarttarief gedaan behoefde te worden. De vraag is vervolgens of de gevolgen van het achterwege blijven van dit verzoek voor rekening van belanghebbende dienen te komen of dat deze voor rekening van de Inspecteur dienen te komen. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.
4.7.
Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 24 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1206, BNB 2010/314, moet met het oog op het belang dat de fiscus zijn voorlichtende taak onbelemmerd kan vervullen, worden aanvaard dat onjuiste voorlichting door de fiscus in de regel niet voor diens rekening komt. De inspecteur is dan ook in de regel niet gebonden aan de door dergelijke voorlichting gewekte verwachtingen.
Dit is slechts anders, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, ingeval de belastingplichtige de onjuistheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten (HR 9 maart 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3780, BNB 1988/148).
4.8.
De hiervóór genoemde leer van de Hoge Raad maakt geen onderscheid tussen enerzijds gevallen waarin toepassing van onjuiste, onvolledige of onduidelijke voorlichting door de fiscus zou leiden tot toekenning aan de belastingplichtige van een voordeel in strijd met de wet en anderzijds gevallen waarin de belastingplichtige als gevolg van die voorlichting een voordeel wordt onthouden waarop hij volgens de wet recht heeft. Het Hof is echter van oordeel dat ten aanzien van die laatste gevallen niet de eis kan worden gesteld dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel de belastingplichtige niet alleen wordt geconfronteerd met het feit dat hij de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten.
4.9.
Belanghebbende heeft door de onduidelijke voorlichting op de website van de Belastingdienst gemeend niet een verzoek als bedoeld in artikel 5aa, vierde lid van het Uitvoeringsbesluit MRB te hoeven doen en heeft dat verzoek om die reden daadwerkelijk achterwege gelaten. Gelet op hetgeen het Hof heeft geoordeeld in 4.6, kan niet worden gezegd dat belanghebbende de onduidelijkheid van die voorlichting had moeten beseffen en een verzoek tot toepassing van het kwarttarief had moeten doen. Nu vaststaat dat belanghebbende zonder deze voorlichting een verzoek tot toepassing van het kwarttarief zou hebben gedaan en voorts vaststaat dat dit verzoek zou zijn gehonoreerd omdat de kampeerauto voldeed aan alle eisen voor toepassing van het kwarttarief, is het aan de voorlichting van de Belastingdienst te wijten dat belanghebbende in de periode 3 juni 2014 tot 19 november 2014 niet in aanmerking is gekomen voor toepassing van het kwarttarief. Onder deze omstandigheden komt de onduidelijke voorlichting voor rekening van de Belastingdienst.
4.10.
Op grond van het voorgaande dient het bijzonder tarief van artikel 23a van de Wet MRB met ingang van 3 juni 2014 toepassing te vinden, zodat de ingangsdatum van de beschikking moet worden gesteld op 3 juni 2014.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur dienen te worden vernietigd en de ingangsdatum van de beschikking moet worden gesteld op 3 juni 2014.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 respectievelijk € 124 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en/of het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.14.
Het Hof stelt deze vergoeding in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank op de reiskosten openbaar vervoer voor het traject [woonplaats] -Breda en vice versa op een bedrag van € 38,00 en de vergoeding in verband met de behandeling van het hoger beroep op de reiskosten openbaar vervoer voor het traject [woonplaats] -Den Bosch en vice versa op een bedrag van € 28,50.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
  • stelt de ingangsdatum van de beschikking op 3 juni 2014,
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 169 vergoedt, en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 66,50.
Aldus gedaan op
door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, T.A. Gladpootjes en A.O. Lubbers , in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.