3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Tussen Dexia en [geïntimeerde] zijn op respectievelijk 5 juli 1996 en 23 oktober 2000 twee overeenkomsten van effectenlease gesloten met respectievelijk de nummers [nummer 1] en [nummer 2] (productie 2 bij dagvaarding). [geïntimeerde] is deze overeenkomsten met geleend geld aangegaan.
b. Ten tijde van het sluiten van beide overeenkomsten was [geïntimeerde] gehuwd met [echtgenote] .
c. De overeenkomst d.d. 5 juli 1996 met nummer [nummer 1] heeft geresulteerd in een batig saldo. Op de overeenkomst d.d. 23 oktober 2000 met nummer [nummer 2] heeft [geïntimeerde] een verlies geleden.
d. Op 13 maart 2003 heeft onder andere de Stichting [stichting] op de voet van art. 3:305a BW Dexia gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam (hierna: de [stichting] procedure). Gevorderd werd daarin voor recht te verklaren (vordering A:) dat op de door Dexia aangeboden leaseovereenkomsten het bepaalde in art. 1:88 en 1:89 BW van toepassing is en (vordering B:) dat de leaseovereenkomsten die in de periode van 29 januari 2000 tot en met 1 mei 2002 zonder toestemming van de echtgenoot of geregistreerd partner met Dexia zijn gesloten, vernietigd zijn, althans vernietigbaar zijn op grond van art. 1:89 BW (hierna samen: de collectieve actie). Bij vonnis van 25 augustus 2004 heeft de rechtbank Amsterdam vordering A toegewezen en vordering B afgewezen.
e. Gedurende het door Dexia tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep is tussen Dexia en de betrokken belangenorganisaties - waaronder de Stichting [stichting] - een schikking tot stand gekomen, die is neergelegd in een "Hoofdovereenkomst" van
23 juni 2005.
f. In augustus 2005 is de [stichting] procedure geroyeerd.
g. Op 18 november 2005 hebben Dexia en (onder andere) de Stichting [stichting] een verzoek als bedoeld in art. 7:709 BW ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam en daarin verzocht om de tussen hen bereikte minnelijke regeling verbindend te laten verklaren (hierna: de WCAM-procedure).
h. Bij brief van 22 maart 2006 heeft [echtgenote] ter zake van de overeenkomst met nummer [nummer 2] aan Dexia onder meer het volgende meegedeeld (productie 2 conclusie van antwoord):
" (…) Mij is onlangs gebleken dat door mijn echtgenoot bovengenoemd contract is afgesloten.
Ik heb daarvoor geen toestemming verleend en ik vernietig hierbij het contract op grond van de artikelen 1:88 lid 1 sub d en 89 BW. (…)"
i. Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 is de WCAM- overeenkomst verbindend verklaard. Het geheel van de hier bedoelde afspraken wordt aangeduid als de Duisenbergregeling.
j. [geïntimeerde] heeft door middel van een schriftelijke mededeling (opt-outverklaring) als bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW tijdig laten weten dat hij niet gebonden wenst te zijn aan de Duisenbergregeling.
k. Bij brief d.d. 25 januari 2012 heeft [geïntimeerde] aan Dexia laten weten dat hij zijn rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.
l. Bij brief van 19 augustus 2014 heeft Dexia aan [geïntimeerde] meegedeeld dat hij onder het Hofmodel geen aanspraak meer kan maken op een schadevergoeding van Dexia (productie 6 bij dagvaarding). [geïntimeerde] is hierbij de mogelijkheid geboden om aan te tonen dat hij desondanks nog recht zou hebben op enige schadevergoeding en hem werd verzocht, voor het geval hij zou menen dat hij geen recht meer had op enige schadevergoeding, om een bijgevoegde waiver te ondertekenen en te retourneren.
m. Dexia heeft binnen de in de brief genoemde termijn van een maand geen reactie van [geïntimeerde] ontvangen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert Dexia een verklaring voor recht dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [geïntimeerde] gesloten overeenkomsten van effectenlease met nummers [nummer 1] en [nummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [geïntimeerde] verschuldigd is, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
3.2.2[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [geïntimeerde] voert, kort samengevat, aan dat zijn echtgenote bij brief van 22 maart 2006 de verlieslatende overeenkomst met nummer [nummer 2] op grond van art. 1:88 BW heeft vernietigd, zodat hij een vordering heeft op Dexia uit hoofde van onverschuldigde betaling, zodat de vordering van Dexia moet worden afgewezen. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.