ECLI:NL:GHSHE:2018:3547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
17/00400
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaarschrift inzake aansprakelijkstelling belasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 28 april 2017 het bezwaar van de belanghebbende tegen een beschikking van de Ontvanger niet-ontvankelijk verklaarde. De beschikking, gedateerd 31 augustus 2015, betrof een aansprakelijkstelling voor een niet-betaalde belastingaanslag van een bedrijf. De belanghebbende stelde dat zij de beschikking niet had ontvangen en dat het bezwaar daarom niet tijdig was ingediend. Het Hof heeft op 23 augustus 2018 geoordeeld dat de belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim was en dat het bezwaarschrift alsnog ontvankelijk is. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en droeg de Ontvanger op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar. Tevens werd de Ontvanger veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00400
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [plaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 28 april 2017, nummer BRE 16/2632, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
betreffende de hierna te noemen beschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende is bij beschikking (hierna: de beschikking) van 31 augustus 2015, nummer [nummer] , op grond van artikel 36b van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Inv. wet) door de Ontvanger aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde aansprakelijkheidsschuld van [bedrijf] B.V. van € 215.423
.Het tegen de beschikking gemaakte bezwaar heeft de Ontvanger bij zijn uitspraak van 16 maart 2016 niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46 . De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 juni 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [echtgenoot] (de echtgenoot van belanghebbende) en mr. [A] , alsmede, namens de Ontvanger, mr. [B] en mr. [C] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende woont sinds 13 januari 2015 op het adres [adres] 34 te [plaats] (België) (hierna: het adres).
2.2.
De Ontvanger heeft op 26 augustus 2015 een aan het adres gericht “pakje” (volgens de Ontvanger met daarin de beschikking) aan PostNL aangeboden. De Ontvanger heeft een uitdraai van de site van “bpost” België overgelegd, waarin staat dat op 27 augustus 2015 het pakje met code [code] is vertrokken uit het uitwisselingskantoor in Nederland, dat het op 31 augustus 2015 onderweg was voor levering en dat het op 16 september 2015 is teruggestuurd naar de afzender (de Ontvanger), omdat het niet was afgehaald. Bij de stukken bevindt zich een foto van een envelop van de Belastingdienst, met daarop een sticker met de code [code] , een sticker met “Postkantoor [plaats] , Bericht gelaten op 31.08.15, Terugzenden op 16.09.15” en een sticker met “niet afgehaald”. Bij de stukken bevindt zich eveneens een e-mail (met bijlage) van een medewerkster van bpost, waarin staat “31/08/2015 12:32 Zending aangeboden: bestemmeling afwezig – bericht gelaten in brievenbus van bestemmeling”. Op 25 september 2015 is het pakje retour ontvangen door de Ontvanger.
2.3.
De Ontvanger heeft, na het uitblijven van een reactie op de beschikking, een aanmaning met dagtekening 6 november 2015 aan het adres verzonden. Deze aanmaning is door belanghebbende ontvangen op 18 november 2015.
2.4.
De Ontvanger heeft een verzoek tot notificatie ingediend, conform artikel 8 van Richtlijn 2010/24/EU, om de beschikking toe te sturen aan belanghebbende. Dit verzoek is op 6 november 2015 door de Belgische Centrale Autoriteit in behandeling genomen. Belanghebbende heeft van het afschrift van de beschikking, dat aldus is verzonden, begin december 2015 kennisgenomen.
2.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 4 december 2015, door de Ontvanger ontvangen op 8 december 2015, bezwaar gemaakt tegen de beschikking.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking terecht niet-ontvankelijk is verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
Belanghebbende is van mening, dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht en daaraan is toegevoegd door:
Belanghebbende:
Ik heb het afhaalbewijs (van de beschikking) niet ontvangen. Mijn echtgenoot en ik werken gedurende de hele week, als we het afhaalbewijs zouden hebben ontvangen, hadden we de beschikking in het weekend opgehaald. Het is een mogelijkheid dat de postbode het afhaalbewijs niet daadwerkelijk in mijn brievenbus heeft gedaan. Na ontvangst van de aanmaning heb ik direct contact opgenomen met mijn gemachtigde, de heer [A] . Ongeveer twee weken na ontvangst van de aanmaning heb ik de beschikking van de Belgische Centrale Autoriteit ontvangen, dat was begin december 2015. Direct daarna heb ik tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Ik vind dat de Ontvanger de beschikking eveneens per gewone post aan mij had moeten sturen, zeker nu hij wist dat de beschikking mij per aangetekende post niet had bereikt.
De Ontvanger:
De beschikking is niet per gewone post verstuurd, omdat dit niet gebruikelijk is.
De beschikking heeft geen betrekking op een boete.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van de Ontvanger en, naar het Hof begrijpt, terugwijzing naar de Ontvanger om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

4.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Ingevolge artikel 49, lid 3, van de Invorderingswet geschiedt bekendmaking van een beschikking aansprakelijkstelling door toezending als aangetekend stuk. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
4.2.
De Ontvanger heeft gesteld dat de beschikking op 26 augustus 2015 aangetekend aan PostNL is aangeboden. Belanghebbende heeft betwist dat de Ontvanger de beschikking aan haar heeft toegezonden en dat het besluit op de voorgeschreven wijze aan haar is bekendgemaakt.
Het toezenden van de beschikking
4.3.
Het Hof hecht geloof aan de verklaring van de Ontvanger, dat hij de beschikking op 26 augustus 2015 aan PostNL heeft aangeboden en dat de beschikking is verstuurd in het pakje met de code [code] . Belanghebbendes stelling dat de beschikking zich niet in het pakje bevond en dat deze daarmee niet aan haar is toegezonden, acht het Hof niet aannemelijk.
4.4.
Omdat de beschikking als aangetekend stuk per post is verzonden, is daarmee voldaan aan de voorwaarden voor bekendmaking als neergelegd in artikel 49, lid 3, van de Inv. wet. Gelet daarop is de bezwaartermijn aangevangen op 1 september 2015 (de dag na dagtekening van de beschikking) en is deze geëindigd op 12 oktober 2015. Het bezwaarschrift van belanghebbende, met dagtekening 4 december 2015, is op 8 december 2015 door de Ontvanger ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, lid 1, van de Awb, niet tijdig ingediend.
De ontvangst van de beschikking
4.5.
Belanghebbende stelt dat zij als gevolg van niet aan haar toe te rekenen omstandigheden met vertraging heeft kennisgenomen van de beschikking, aangezien het haar redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen dat zij de beschikking of het afhaalbewijs daarvoor niet heeft ontvangen. Mogelijk is het afhaalbewijs niet daadwerkelijk in haar brievenbus gedeponeerd, aldus belanghebbende.
4.6.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In geval van indiening van een bezwaarschrift is daarvan sprake indien:
(i) de belanghebbende als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid met vertraging kennis heeft genomen van (in dit geval) de beschikking, en daardoor pas na het verstrijken van de termijn een bezwaarschrift heeft ingediend, en tevens
(ii) de belanghebbende na kennis te hebben genomen van de beschikking het bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd (Hoge Raad, 22 januari 2010, nr. 09/00526, ECLI:NL:HR:2010:BL0078).
4.7.
Belanghebbendes echtgenoot heeft op geloofwaardige wijze verklaard dat hij en zijn echtgenote - bij ontvangst van een afhaalbewijs - de post normaliter in het weekend ophalen bij de ophaallocatie, maar dat in dit geval het afhaalbewijs hen niet heeft bereikt. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de beschikking niet op het adres is ontvangen en dat aan de aanbieding van het afhaalbewijs redelijkerwijs moet worden getwijfeld. In dat geval ligt het op de weg van de Ontvanger om bewijs te leveren dat het afhaalbewijs belanghebbende toch heeft bereikt. De Ontvanger heeft dat bewijs niet geleverd. Daarmee is sprake van een situatie als bedoeld onder i.
4.8.
Belanghebbende heeft een afdoende verklaring gegeven waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat maakt dat de termijnoverschrijding belanghebbende niet kan worden aangerekend.
4.9.
Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat zij, na begin december 2015 kennis te hebben genomen van het afschrift van de beschikking van de Belgische Centrale Autoriteit, direct contact heeft opgenomen maar haar gemachtigde en zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verwacht het bezwaarschrift met dagtekening 4 december 2018 heeft ingediend. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat eveneens is voldaan aan de voorwaarde vermeld onder ii. Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar dient dan achterwege te blijven.
4.10.
Het gelijk betreffende de in geschil zijnde vraag is aan de zijde van belanghebbende.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is, dat de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar dienen te worden vernietigd en dat de zaak wordt teruggewezen naar de Ontvanger om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Omdat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd vanwege het door belanghebbende ingestelde hoger beroep, dient de Ontvanger aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 170 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Ontvanger te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.14.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit), op 2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.002 maal 2 (voor beroep en hoger beroep) is € 2.004.
4.15.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:
- verklaarthet hoger beroep gegrond;
- vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
- verklaarthet tegen de uitspraak op bezwaar van de Ontvanger bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigtde uitspraak op bezwaar van de Ontvanger;
- gelastde Ontvanger een nieuwe (inhoudelijke) uitspraak op bezwaar te doen;
- gelastdat de Ontvanger aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 170 vergoedt; en
- veroordeeltde Ontvanger in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.004.
Aldus gedaan op 23 augustus 2018
door M. Harthoorn, voorzitter, P.C. van der Vegt en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.