Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De belanghebbende, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en boetebeschikkingen die door de Inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd. De naheffingsaanslagen betroffen bedragen voor de jaren 2014 en 2015, waarbij de belanghebbende in totaal € 5.752 aan belasting, boetes en rente moest betalen. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de procedure heeft de belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de belanghebbende niet voldoende gewichtige redenen had aangevoerd. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen terecht waren opgelegd. De belanghebbende had niet aangetoond dat de woning en loods niet als woning waren gebruikt, waardoor de aftrek van voorbelasting niet kon worden geclaimd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur de belasting terecht had nageheven. De belanghebbende werd in het ongelijk gesteld en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.