Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 18 december 2017;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 26 februari 2018;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met een productie, ingekomen ter griffie op 26 april 2018;
€ 1.834,95 per maand, exclusief 8% vakantiebijslag.
Bijgaand treft u een kopie van deze overeenkomst aan. Voor het geval u zou stellen dat er geen handtekening onder de overeenkomst staat (…) stel ik vast dat (…) de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk tot een einde is gekomen met ingang van 1 januari 2016.”
De door u aangeduide bijlage (contract voor 12 maanden ingaande 1 januari 2015) heb ik niet bij uw bericht van zojuist aangetroffen. Graag ontvang ik de door u bedoelde (kennelijk niet ondertekende) contracttekst alsnog van u. (…)Volgens de heer [appellant] zijn partijen ingaande 1 januari 2015 een 3e tijdelijke overeenkomst (en wel dit keer voor de duur van 6 maanden) aangegaan. Die termijn is voorbij, waarna partijen de samenwerking hebben voortgezet, zodat er ingaande 1 juli 2015 een overeenkomst voor onbepaalde tijd geldt. In het verlengde hiervan maakt de heer [appellant] ook voor de periode na 1 januari 2016 onverkort aanspraak op doorbetaling van zijn salaris.”
het laatste contract dat we hadden afgesproken was van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015”, maakt dit oordeel niet anders. Zowel [directeur van Metallics] als [getuige 1] hebben verklaard dat [appellant] het niet eens was met de duur van de arbeidsovereenkomst, zodat niet kan worden geoordeeld dat [appellant] die overeenkomst heeft aanvaard.
Het gegeven dat [appellant] heeft verklaard dat in mei 2015 een arbeidsovereenkomst voor de periode van 1 januari tot 1 juli 2015 in zijn postbakje lag en dat hij die overeenkomst daarna heeft getekend en aan [directeur van Metallics] heeft gegeven, maakt de getuigenverklaringen van [directeur van Metallics] en [getuige 1] niet ongeloofwaardig. Dit geldt temeer nu [appellant] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep minder stellig was over de feitelijke gang van zaken, waaronder de wijze van inlevering van de arbeidsovereenkomst van 1 januari tot 1 juli 2015; hij heeft toen verklaard “
ik heb het gewoon ingeleverd”. Op de vragen van het hof in welke periode dit specifiek was, heeft [appellant] geen concreet antwoord gegeven.
De door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst voor de periode van 1 januari tot 1 juli 2015, die [metallics] naar haar zeggen pas bij de dagvaarding in kort geding van 27 januari 2016 van [appellant] heeft ontvangen, levert gezien voornoemde (tegen)bewijslevering tussen partijen dan ook geen dwingend bewijs op.
4.9. Het hof onderschrijft verder de bewijswaardering door de kantonrechter dat [metallics] is geslaagd in het haar opgedragen bewijs dat de derde arbeidsovereenkomst (van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015) van rechtswege is geëindigd op 31 december 2015.
[getuige 1] heeft verklaard dat [directeur van Metallics] omstreeks mei-juni een jaarcontact aan [appellant] heeft aangeboden en dat hij toen een jaarcontract heeft opgesteld.
[getuige 3] (administrateur bij [metallics] ) heeft als getuige verklaard dat toen [appellant] begin december afscheid nam, hij niet de indruk had dat [appellant] daarna nog werkzaamheden zou verrichten voor [metallics] en dat [appellant] bij zijn afscheid al zijn pasjes en wachtwoorden aan hem overhandigde.
[getuige 4] (als zelfstandige werkzaam voor [metallics] ) heeft als getuige verklaard dat hij op 22 september 2015 met [appellant] aanwezig was bij een bespreking bij [metallics] , waar is gezegd dat [appellant] aan het eind van 2015 zou vertrekken bij [metallics] .
Al hetgeen [appellant] overigens nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.