In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over belastingaanslagen en de toekenning van proceskostenvergoeding aan een belanghebbende die een Bed & Breakfast exploiteert. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012 en 2013, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst de verliezen en belastingrente had vastgesteld. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had de uitspraken van de inspecteur vernietigd en de verliezen vastgesteld, maar de inspecteur ging in hoger beroep.
Het Hof oordeelde dat de appartementen van de belanghebbende als woningen moeten worden aangemerkt en niet als bedrijfsmiddelen, waardoor willekeurige afschrijving niet mogelijk is. De belanghebbende had aangevoerd dat de appartementen als hotelappartementen geëxploiteerd worden, maar het Hof oordeelde dat de voorzieningen en de opzet van de B&B duiden op een woonbestemming. De belanghebbende had ook verzocht om een integrale proceskostenvergoeding, maar het Hof zag geen aanleiding hiervoor, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, behoudens de beslissingen over het griffierecht en de proceskosten. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gegrond en het incidenteel hoger beroep van de belanghebbende ongegrond. De belanghebbende werd in het ongelijk gesteld voor de verliesvaststellingsbeschikking, maar het Hof gaf wel aanleiding tot een beslissing over de kosten van het bezwaar.