Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de man, bijgestaan door mr. Hoff;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Coolwijk;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 8 mei 2018;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 8 mei 2018;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 9 mei 2018;
- de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitnota.
3.De beoordeling
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ) op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) op [geboortedatum] 2004 te
.
- de zorgregeling (grief 1);
- de financiële afwikkeling van het huwelijk (grief 2).
Het hof stelt vast dat de man zich in deze productie uitdrukkelijk richt tot het hof en daarin niet alleen zijn persoonlijke visie geeft over het huwelijk van partijen, hun gezinsleven en het verloop van het echtscheidingsproces, maar ook nieuwe informatie geeft en nadere standpunten inneemt over de kwesties die ter beoordeling aan het hof voorliggen. Het hof is van oordeel dat in een procedure als de onderhavige als uitgangspunt geldt dat een procespartij haar stellingen voldoende kenbaar en duidelijk in haar processtukken moet laten innemen door haar (hiertoe verplicht ingeschakelde) advocaat. Op grond van art. 22 Rv kan de rechter door partijen verschafte gegevens en bescheiden buiten beschouwing laten indien niet is aangegeven ter toelichting of staving van welke stelling de gegevens of bescheiden zijn bedoeld en welk onderdeel daartoe van belang is. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren (vgl. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404, HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810 en ook HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE7201). De rechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept.
Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van het hof geen rechtsgrond die kan leiden tot vernietiging c.q. wijziging van de vaststellingsovereenkomst. Mitsdien faalt de grief van de man.