ECLI:NL:GHSHE:2018:2733

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
200.113.097_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op eerdere tussenarresten inzake advocatendeclaraties

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de vaststelling van advocatendeclaraties. De appellant, wonende te [woonplaats], is in principaal hoger beroep gegaan tegen [Advocaten] B.V., die in incidenteel hoger beroep is gegaan. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarbij het hof op 24 februari 2015 heeft vastgesteld dat er nog voorzieningen openstaan tegen de begroting van de Raad van Toezicht. Het hof heeft de beslissing over de gevorderde contractuele rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aangehouden totdat partijen de procedure volgens de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) hebben gevolgd.

De appellant heeft verzet ingesteld tegen een bevelschrift van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 19 juni 2015 een bedrag van € 4.162,83 had vastgesteld dat de appellant aan [Advocaten] verschuldigd was. De rechtbank heeft op 16 november 2016 het verzet gegrond verklaard en de appellant veroordeeld tot betaling van € 3.997,15 aan [Advocaten]. De appellant is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, dat aanhangig was onder zaaknummer 200.210.934/01.

Het hof heeft op 12 juni 2018 in deze zaak een arrest gewezen, waarin het hoger beroep van de appellant werd verworpen. In de onderhavige zaak is het hof voornemens om te beslissen over de nog openstaande geschilpunten. Partijen krijgen de gelegenheid om zich uit te laten over de gevolgen van het vonnis van de rechtbank van 16 november 2016. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen hun standpunten kunnen uitwisselen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.113.097/01
arrest van 26 juni 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel te Helmond,
tegen
[Advocaten] B.V., voorheen [Advocaten] Advocaten B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 30 oktober 2012, 4 februari 2014 en 24 februari 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank
’s-Hertogenbosch onder zaaknummer 208535/HA ZA 10-636 gewezen vonnis van 19 oktober 2011.

12.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 24 februari 2015;
  • de akte met producties van [Advocaten] van 30 juni 2015;
  • de antwoordakte met producties van [appellant] van 28 juli 2015;
  • de akte van [appellant] van 29 september 2015;
  • de akte van [appellant] van 1 december 2015;
  • de akte van [appellant] met productie van 19 april 2016;
  • de akte van [appellant] van 14 juni 2016;
  • de akte van [appellant] van 2 augustus 2016;
  • de akte van [appellant] van 13 september 2016;
  • de akte van [appellant] van 25 oktober 2016;
  • het door [appellant] met een H17 formulier op de rol van 10 januari 2017 overgelegde vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 16 november 2016;
  • de akte van [appellant] van 10 januari 2017;
  • de akte van [appellant] van 28 februari 2017;
  • de akte van [Advocaten] van 21 maart 2017;
  • de akte van [appellant] van 21 maart 2017.
Het hof heeft de zaak daarna aangehouden in afwachting van de uitspraak in de bij dit hof tussen partijen aanhangige zaak met zaaknummer 200.210.934/01.

13.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
13.1.
In het tussenarrest van 24 februari 2015 heeft het hof geconstateerd dat op grond van de WTBZ nog voorzieningen open staan tegen de begroting van de Raad van Toezicht en heeft het hof de beslissing over de door [Advocaten] gevorderde contractuele rente over de declaraties, de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten aangehouden totdat partijen de verdere procedure zoals voorzien in de WTBZ hebben gevolgd en dit heeft geleid tot een onherroepelijke beslissing.
13.2.
[Advocaten] heeft hierna een verzoek tot nadere vaststelling van de begroting en afgifte van een bevelschrift ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch. De voorzieningenrechter heeft op 19 juni 2015 het door [appellant] ter zake van de declaraties aan [Advocaten] verschuldigde bedrag nader vastgesteld op € 4.162,83 en een bevelschrift tenuitvoerlegging gegeven.
13.3.
[appellant] heeft verzet ingesteld tegen het bevelschrift tenuitvoerlegging bij de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft bij vonnis van 16 november 2016 het verzet gegrond verklaard en [appellant] veroordeeld om aan [Advocaten] een bedrag van € 3.997,15 te betalen.
13.4.
[appellant] is bij dit hof in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis van de rechtbank van 16 november 2016. Deze zaak was aanhangig onder zaaknummer 200.210.934/01. Het hof heeft ambtshalve kennis genomen van het op 12 juni 2018 in deze zaak gewezen arrest. Daarin heeft het hof geoordeeld dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van artikel 40 lid 3 WTBZ kan leiden en het hoger beroep verworpen.
13.5.
Het hof is nu voornemens om in de onderhavige zaak te beslissen op de nog openstaande geschilpunten. Alvorens hiertoe over te gaan, zal het hof partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de gevolgen van voormeld vonnis van de rechtbank van 16 november 2016 voor de nog openstaande beslispunten. Daarna zullen partijen de gelegenheid krijgen om bij antwoordakte op de akte van de wederpartij te reageren.
13.6.
In afwachting van de door partijen te nemen akten houdt het hof iedere verdere beslissing aan.

14.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verwijst de zaak naar de rol van 24 juli 2018 voor akte aan beide zijden met het hiervoor in r.o. 13.5 vermelde doel, waarna partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld bij antwoordakte op elkaars akte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, P.P.M. Rousseau en A.L. Bervoets en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juni 2018.
griffier rolraadsheer