Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
Uitspraak.De aanslag wordt gehandhaafd.’. In aanmerking genomen dat de Inspecteur klaarblijkelijk op het bezwaar tegen de verliesvaststellingsbeschikking niet afzonderlijk uitspraak heeft gedaan, moet worden geoordeeld dat in de onderhavige uitspraak op bezwaar ook de beslissing besloten ligt om de verliesvaststellingsbeschikking te handhaven (Hoge Raad 16 december 2005, nr. 41588, ECLI:NL:HR:2005:AU8171). Datzelfde heeft overigens te gelden ten aanzien van de beschikking heffingsrente (artikel 24a, lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar overweegt het Hof ambtshalve dat de Inspecteur belanghebbende ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard voor zover het bezwaar zich richt tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente. Het indienen van een rechtsmiddel tegen de onderhavige aanslag en beschikking heffingsrente kan belanghebbende, ongeacht de gronden waarop het steunt, niet in een betere positie brengen met betrekking tot die aanslag en beschikking heffingsrente. De aanslag is immers opgelegd naar een bedrag van nihil. Het bezwaar kan belanghebbende wél in een betere positie brengen ten aanzien van de hoogte van de verliesvaststellingsbeschikking. Belanghebbende is in zoverre ontvankelijk in zijn bezwaar.
5.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond voor zover dit ziet op de verliesvaststellingsbeschikking en voor het overige gegrond;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur, met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2011 en de beschikking heffingsrente;
- verklaart het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2011 en de heffingsrentebeschikking alsnog niet-ontvankelijk;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 169 vergoedt; en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.002.