ECLI:NL:GHSHE:2018:2299

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
20-002818-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tegen goederen en personen bij woningstichting Woonwenz in Blerick

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was betrokken bij openlijke geweldpleging tegen goederen en personen bij het kantoor van woningstichting Woonwenz in Blerick op 12 november 2013. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Het hoger beroep was ingesteld tegen een eerdere vrijspraak van enkele feiten door de rechtbank. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De verdachte had samen met anderen geweld gepleegd, waarbij ook beveiligingsbeambten gewond raakten. Het hof oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De strafmaat werd mede bepaald door de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. Het hof hield rekening met de redelijke termijn van de procedure en legde een lichtere straf op dan oorspronkelijk overwogen, vanwege de overschrijding van deze termijn. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding aan beveiligingsbeambte [slachtoffer 1] en woningstichting Woonwenz.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002818-14
Uitspraak : 31 mei 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 september 2014 in de strafzaak met parketnummer
03-659464-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is blijkens de akte rechtsmiddel onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraak.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en hem deswege zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof zal beslissen conform de rechtbank.
De verdediging heeft ter zake van het onder 2 ten laste gelegde gedeeltelijke vrijspraak bepleit, te weten van het schoppen en trappen. Daarnaast heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 12 november 2013 te Blerick, in elk geval in de gemeente Venlo, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Molenbossen, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in en/of nabij het kantoor van Stichting Woonwenz, gelegen aan de Molenbossen,
- openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten een elektrische poort en/of een aantal verlichtingspaaltjes en/of een folderrek en/of een ruit, welk geweld bestond uit het met kracht duwen tegen die poort en/of het uit de grond trekken van die verlichtingspaaltjes en/of het afbreken van die verlichtingspaaltjes en/of het gooien met die verlichtingspaaltjes en/of het omver gooien van dat folderrek en/of het met een voorwerp gooien tegen die ruit
en/althans
- openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , welk geweld bestond uit het al dan niet met (verlichtings)palen en/of stokken en/of buizen, in elk geval harde voorwerpen, slaan van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of het gooien met (harde) voorwerpen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of het trappen en/of schoppen tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] ;
2:
hij op of omstreeks 12 november 2013 te Blerick, in elk geval in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] tegen een bank hebben/heeft gedrukt en (vervolgens) hebben/heeft getrapt en/of geschopt en/of geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover er in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 12 november 2013 te Blerick, met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in en nabij het kantoor van Stichting Woonwenz, gelegen aan de Molenbossen,
- openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten een elektrische poort en een aantal verlichtingspaaltjes en een folderrek en een ruit, welk geweld bestond uit het met kracht duwen tegen die poort en het uit de grond trekken van die verlichtingspaaltjes en het afbreken van die verlichtingspaaltjes en het gooien met die verlichtingspaaltjes en het omver gooien van dat folderrek en het met een voorwerp gooien tegen die ruit
en
- openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , welk geweld bestond uit het al dan niet met (verlichtings)palen en buizen, in elk geval harde voorwerpen, slaan van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en het gooien met harde voorwerpen in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en het trappen en schoppen tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
2:
hij op 12 november 2013 te Blerick, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] tegen een bank heeft gedrukt en vervolgens heeft getrapt en geschopt en geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging ziet in alle aanhangige, gelijktijdig behandelde strafzaken op wijziging van het bestanddeel
'met verenigde krachten'in
'in vereniging',zoals opgenomen in het eerste lid van art. 141 Sr. Hiermee wordt de tenlastelegging in overstemming gebracht met de tekst van de delictsomschrijving van openlijke geweldpleging, zoals deze luidt sinds de inwerkingtreding van de Wet van 25 april 2000,
Stb.2000, 173 per 12 mei 2000. De genoemde wetswijziging was gericht op verruiming van het bereik van het artikel door de strafbaarstelling van openlijke geweldpleging meer op één lijn te brengen met de strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens medeplegen van andere delicten. In de Memorie van Toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel wordt hierover het volgende gesteld:
'De vervanging van «met verenigde krachten» door «in vereniging» die in dit wetsontwerp wordt voorgesteld, brengt met zich dat artikel 141 en de deelnemingsfiguur medeplegen weer naar elkaar toegroeien in plaats van uiteendrijven. Tegelijk brengt de keuze voor de woorden «in vereniging» tot uitdrukking dat het medeplegen van openlijke geweldpleging een wat eigen karakter houdt. (…) Bij openlijke geweldpleging is het uitgangspunt een vrij ongestructureerd samenwerkingsverband van enkele tientallen personen, dat veel minder planmatig te werk gaat. (…) De woorden «in vereniging» drukken uit dat de samenwerkingseis van artikel 141 WvSr onverkort blijft gelden: het «verenigde» van de krachten wordt voortgezet in de eis dat in vereniging geweld moet zijn gepleegd. Aan deze vereniging worden geen strengere eisen gesteld, wat betreft de nauwheid en de volledigheid van de samenwerking, dan bij het huidige artikel 141 WvSr het geval is. (…) Voldoende is, dat hij deel uitmaakt van de groep die het openlijke geweld heeft gepleegd, en een bijdrage heeft geleverd aan dat geweld.'(zie
Kamerstukken II1998/99, 26 519, nr. 3, p. 1 en 4).
De in de tenlastelegging voorkomende woorden
'in vereniging'worden gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van art. 141 Sr. In alle aanhangige strafzaken doet zich de vraag voor of de gedragingen van de verdachte voldoen aan de aansprakelijkheidsvoorwaarden zoals deze volgen uit de delictsomschrijving. Het gaat dan in het bijzonder om de vraag of de gedragingen van de verdachte kunnen worden opgevat als het in vereniging plegen van geweld tegen goederen en/of personen.
Voor wat betreft het
'in vereniging'plegen van geweld vereist de uitleg daarvan, zoals hiervoor is overwogen, twee onderling nauw samenhangende voorwaarden, namelijk dat de verdachte in samenwerking met een ander of anderen deel uitmaakt van het samenwerkingsverband dat het openlijke geweld heeft gepleegd en een bijdrage heeft geleverd aan dat geweld. Voor wat betreft de laatstgenoemde voorwaarde geldt blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6209, dat ter zake van het
'in vereniging'leveren van een bijdrage aan het plegen van geweld tegen personen of goederen sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die
'in vereniging'geweld pleegt.
Blijkens recente jurisprudentie dient voor de aansprakelijkheid voor de voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld tevens de met de eerste voorwaarde samenhangende eis te worden gesteld, dat de door de verdachte geleverde bijdrage aan het geweld in bewuste en nauwe samenwerking met de ander of anderen heeft plaatsgevonden, waarbij deze – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713, rechtsoverwegingen 3.2.1 en 3.2.2 en HR 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1093, rechtsoverweging 3.4). In dat kader is voorts bepaald dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen – een en ander in de zin van art. 141 Sr – van belang kan zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191).
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 en 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het een belangrijke en moeilijke vraag is wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. De kwalificatie '
medeplegen' vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Dat vergt dat de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, zoals ook in bovengenoemde arresten is benadrukt. Het beslissingskader zoals dat is neergelegd in de hierboven genoemde arresten kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal zijn. Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen. Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323).
Het voorgaande geldt, zoals in genoemde arresten is overwogen en uit de in het arrest van
2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 aangehaalde voorbeelden ook blijkt, in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van
'in vereniging'– een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. In art. 141 Sr is dat het geval. De rechter zal derhalve moeten beoordelen of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen. Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, zoals hiervoor is overwogen, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320).
In de onderhavige zaak blijkt dat de bewuste en nauwe samenwerking heeft plaatsgevonden in het kadervan een spontaan ontstane geweldssituatie. Uit het dossier blijkt dat de groep personen waarvan verdachte deel uitmaakte, naar het kantoor van Woonwenz is gegaan, wetende dat een overleg met alle betrokkenen niet meer zou plaatsvinden. Voor de afgesloten poort van het terrein van Woonwenz is ook door beveiligingsbeambten aan enkele leden van de groep nog eens kenbaar gemaakt dat geen gesprek zou volgen en dat geen toegang tot het terrein zou worden verleend.
Een aantal leden van de groep is kort daarop echter geagiteerd geraakt, al dan niet door een opmerking van een van de beveiligingsbeambten, en heeft vervolgens met geweld de afgesloten poort, ondanks tegenwerking van de beveiligingsbeambten, opengebroken. Daarna is de gehele groep, waarvan verdachte dus ook deel uitmaakte, het terrein opgelopen, waarbij door verschillende personen uit die groep zowel tegen goederen als tegen personen geweld is gebruikt, waardoor schade is ontstaan en personen letsel hebben opgelopen.
Verdachte heeft in dit geheel van gedragingen de groep die zich omstreeks 14.00 uur bij de toegangspoort van de woningstichting verzamelde opgeruid door 'Gaan we erdoor? Gaan we erdoor?' tegen hen te roepen. Vervolgens is hij, nadat door andere leden van de groep de toegangspoort werd opengeduwd, samen met de rest van de groep het terrein van de woningstichting opgelopen. Ook heeft hij beveiligingsbeambte [slachtoffer 1] meermalen geslagen en heeft hij schoppende bewegingen gemaakt terwijl [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] op de tuinbank werd geduwd die zich op het terrein van de woningstichting bevond. Verdachte beweegt zich daarna in de richting van de ingang van de toegangshal van de woningstichting, terwijl het zichtbaar voor hem moet zijn geweest dat aldaar meerdere personen uit de groep de confrontatie met beveiligingsbeambten en met de mobiele eenheid aangingen.
Tegen de achtergrond van het voorgaande en gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte op 12 november 2013 te Blerick een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen personen en goederen en dat blijkens de gang van zaken bij verdachte sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met de anderen van de groep welke van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van in vereniging plegen van dergelijk openlijk geweld. Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen en personen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen

en

medeplegen van mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen en personen bij en in het kantoor van woningstichting Woonwenz op 12 november 2013. Ook heeft hij samen met twee anderen op lafhartige wijze beveiligingsbeambte [slachtoffer 1] mishandeld.
Eerder die dag was de standplaats van medeverdachte [medeverdachte 2] op het woonwagencentrum aan de [adres 2] in Venlo ontruimd. Een aantal familieleden en bekenden van [medeverdachte 2] is die dag tweemaal naar het kantoor van de woningstichting gegaan, kennelijk met de bedoeling om 'een oplossing voor [medeverdachte 2] ' af te dwingen. De tweede keer bestond de groep uit zo'n twintig personen. De sfeer in de groep die zich bij de (gesloten) toegangspoort van de woningstichting had verzameld was aanvankelijk redelijk rustig. Op enig moment sloeg de sfeer om, waarna er door de groep tegen de gesloten toegangspoort werd geduwd en de poort geforceerd werd.
Eenmaal op het terrein werd geweld gebruikt tegen diverse goederen, zoals verlichtingspaaltjes, een folderrek en een ruit. Ook werd er geweld gebruikt tegen beveiligingsbeambten en leden van de mobiele eenheid (ME), die bij het kantoor van Woonwenz aanwezig waren omdat er eerder bedreigingen geuit zouden zijn.
Een van de beveiligingsbeambten, [slachtoffer 1] , werd na het forceren van de toegangspoort op een tuinbank geduwd en aldaar door meerdere personen geslagen en getrapt. Door dit alles hebben verschillende beveiligingsbeambten en een lid van de ME letsel opgelopen, variërend van schaafwonden en blauwe plekken tot een gebroken neus. Deze gebeurtenissen hebben op diegenen die daarvan rechtstreeks slachtoffer of getuige waren, zoals het kantoorpersoneel van de woningstichting, de beveiligers en de leden van de mobiele eenheid, een diepe indruk gemaakt, zoals blijkt uit de verschillende verklaringen in het dossier.
Tijdens de zitting is uitvoerig stil gestaan bij de achtergrond waartegen het hiervoor omschreven geweld zou hebben plaatsgevonden; de al jaren spelende problematiek over de standplaats van [medeverdachte 2] . Kort samengevat is de standplaats van [medeverdachte 2] bestuursrechtelijk ontruimd, nadat in zijn caravan verdovende middelen waren aangetroffen. Inmiddels is [medeverdachte 2] in hoger beroep definitief vrijgesproken van het voorhanden hebben van die verdovende middelen. Desondanks heeft hij zijn eerder ontruimde standplaats niet teruggekregen. Tot op de dag van vandaag heeft [medeverdachte 2] geen vaste verblijfplaats.
Het hof acht het invoelbaar dat de al jaren spelende problematiek tussen [medeverdachte 2] enerzijds en de woningstichting en de gemeente Venlo anderzijds, frustraties en gevoelens van onrechtvaardigheid heeft opgeleverd bij [medeverdachte 2] en zijn familieleden. Die emoties rechtvaardigen het gebruikte geweld echter niet.
De door strafrechters in Nederland gehanteerde 'Oriëntatiepunten voor straftoemeting' van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die een neerslag vormen van de gebruikelijk opgelegde straffen, gaan bij openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen, enig letsel ten gevolge hebbend, in beginsel uit van een taakstraf van 150 uren en in geval van zwaar lichamelijk letsel van 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor zover het feit is begaan tegen bijvoorbeeld een politieagent, indien het misdrijf is gepleegd gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, kan de in de oriëntatiepunten genoemde straf worden verhoogd met 33% tot 100%.
Het hof houdt, evenals de rechtbank, in strafverzwarende zin rekening met het feit dat het openlijk geweld niet alleen tegen personen, maar ook tegen goederen is gericht, alsmede met de omstandigheid dat de verdachten dit geweld hebben gebruikt in een poging om de woningstichting te bewegen tot het brengen van een oplossing met betrekking tot de standplaats van [medeverdachte 2] . Daarnaast had verdachte een leidinggevende rol bij het gebruikte geweld door de groep en heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van beveiligingsbeambte [slachtoffer 1] .
Naar het oordeel van het hof kan, het vorenstaande in aanmerking genomen en gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 12 november 2013, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 8 september 2014 vonnis gewezen. Hiertegen is namens verdachte op 17 september 2014 hoger beroep ingesteld.
Het hof wijst dit arrest op 31 mei 2018. De behandeling in hoger beroep wordt dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. In hoger beroep is dan ook sprake van schending van de redelijke termijn en wel met een periode van ruim 1 jaar en 8 maanden. Daar staat tegenover dat wanneer de duur van de strafprocedure in zijn geheel wordt bezien, deze overschrijding enigszins wordt gecompenseerd door de relatief snelle behandeling in eerste aanleg. In totaliteit is daarom sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 8 maanden.
Bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken.
Het hof vindt in de termijnoverschrijding aanleiding een andere straf op te leggen dan het hof zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd. Zonder deze termijnoverschrijding zou het hof aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden hebben opgelegd. Vanwege de duur van de termijnoverschrijding zal het hof geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar een taakstraf van na melden duur, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.863,50, bestaande uit een bedrag van € 363,50 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 1.500,- ter zake van immateriële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.363,50, bestaande uit een bedrag van € 363,50 ter zake van materiële en een bedrag van € 1.000,- ter zake van immateriële schade.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij zich kan vinden in het door de rechtbank toegewezen bedrag aan schadevergoeding.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag van € 1.363,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om te dezer zake tevens de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen, nu ter terechtzitting genoegzaam aannemelijk is geworden dat dat door de rechtbank toegewezen schade reeds door (een van) de verdachten is vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 450,- ter zake van immateriële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 250,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in die vordering niet worden ontvangen en kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om te dezer zake tevens de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen, nu ter terechtzitting genoegzaam aannemelijk is geworden dat dat door de rechtbank toegewezen schade reeds door (een van) de verdachten is vergoed.
Vordering van de benadeelde partij Stichting Woonwenz
De benadeelde partij Stichting Woonwenz heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 403.564,83 ter zake van materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 4.880,67.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij Stichting Woonwenz als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag van € 4.880,67, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in die vordering niet worden ontvangen en kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om te dezer zake tevens de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen, nu ter terechtzitting genoegzaam aannemelijk is geworden dat dat door de rechtbank toegewezen schade reeds door (een van) de verdachten is vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 55, 57, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1, 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.363,50 (duizend driehonderddrieënzestig euro en vijftig cent) bestaande uit € 363,50 (driehonderddrieënzestig euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 november 2013.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 1, 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 november 2013.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij Stichting Woonwenz

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Stichting Woonwenz ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.880,67 (vierduizend achthonderdtachtig euro en zevenenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 november 2013.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. J.T.F.M. van Krieken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes en mr. S.C.M. van Keulen, griffiers,
en op 31 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hartmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.