In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting die door de Inspecteur was opgelegd. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 7.001 over de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 januari 2016. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de naheffingsaanslag tot € 6.801. De belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 16 februari 2018 werd vastgesteld dat de belanghebbende op 15 december 2015 met een motorrijtuig met Duits kenteken op de openbare weg in Nederland reed. De auto stond op naam van zijn echtgenote, die verklaarde dat zij al langere tijd in Nederland verbleef zonder te weten dat dit niet was toegestaan. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende de auto vóór de politiecontrole niet ter beschikking had gehad, en dat de naheffingsaanslag daarom niet terecht was opgelegd. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de naheffingsaanslag, en gelastte de Inspecteur het griffierecht van € 124 aan de belanghebbende te vergoeden. Tevens werden de proceskosten vastgesteld op € 15,94.