In deze zaak gaat het om de belastingheffing over pensioenuitkeringen die belanghebbende ontvangt van de Wereldbank. Belanghebbende, die sinds augustus 1999 pensioenuitkeringen ontvangt, betwist de belastingheffing over deze uitkeringen, die door de Inspecteur als inkomen uit werk en woning is aangemerkt. De zaak is ontstaan na de afschaffing van artikel 38 van de Wet op de loonbelasting 1964 per 1 januari 2010, wat volgens belanghebbende in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Het Hof oordeelt dat de afschaffing van dit artikel niet in strijd is met het EVRM en dat de Inspecteur de pensioenuitkering terecht heeft belast als inkomen uit werk en woning. Het Hof stelt vast dat de saldomethode, die bepaalt dat pensioenpremies verrekend moeten worden met de ontvangen pensioenuitkeringen, vanaf de pensioeningangsdatum moet worden toegepast. Aangezien belanghebbende al sinds 1999 pensioen ontvangt, zijn de door hem betaalde premies in 2010 ruimschoots verrekend met de ontvangen uitkeringen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de vergoedingen van immateriële schade, griffierecht en proceskosten.