Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door mr. Scheele;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] , bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
- de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
- het V-formulier van 15 februari 2018 met bijlagen van de GI met bijlagen;
- het faxbericht van 19 februari 2018 van mr. Minkes namens [belanghebbende] ;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 augustus 2017, overgelegd door mr. Scheele bij V-formulier van 26 februari 2018;
- de ter zitting door mr. Scheele overgelegde pleitnota.
3.De beoordeling
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
dezebeoordeling relevante beslissingen, feiten en omstandigheden.
De beschikking van de rechtbank van 4 juli 2017
van één weekend in de veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot en met zondag 16.00 uur inclusief een overnachting. De rechtbank heeft tot slot in deze beschikking opgemerkt dat, indien onverhoopt de omgang inhoudelijk om wat voor reden niet loopt, het aan de meest gerede partij is om op grond van artikel 1:265g lid 2 BW een wijziging te vragen.
bestreden beschikking(
22 augustus 2017) heeft de rechtbank onder analoge toepassing van artikel 265g lid 2 BW de beschikking van 4 juli 2017 gewijzigd en bepaald dat er contact tussen de moeder en de kinderen zal plaatsvinden, kort gezegd,
iedere veertien dagen twee uur, van 15.00 uur tot 17.00 uur, in [plaats] onder begeleiding van pleegzorg/de GI. Voor het overige is de beslissing aangehouden.
beschikking van 15 november 2017heeft de rechtbank bepaald dat er doorgegaan dient te worden met de contactregeling zoals deze is vastgelegd bij de bestreden beschikking, van minimaal
één keer per veertien dagenv
oor minimaal twee uuronder begeleiding van pleegzorg/de GI, bij SAVE in [vestigingsplaats] . De beslissing wordt voor het overige nogmaals aangehouden, tot maart 2018
beschikking van 7 februari 2018, die uitsluitend op [minderjarige 3] ziet, heeft de rechtbank overwogen dat de frequentie van de omgangsregeling met de moeder voor [minderjarige 3] te hoog is en heeft de rechtbank de regeling voorlopig gewijzigd naar
één keer per vier weken, minimaal twee uuronder begeleiding
.
Het hof constateert dat de rechtbank in de beschikking van 4 juli 2017 op grond van artikel 1:265f BW een contactregeling heeft vastgesteld en daarbij heeft opgemerkt dat als de regeling niet loopt de meest gerede partij op grond van artikel 1:265g, tweede lid, BW om een wijziging kan vragen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de contactregeling gewijzigd op grond van een analoge toepassing van artikel 1:265g, tweede lid, BW.
Artikel 264 (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002656&boek=1&titeldeel=14&afdeling=4&artikel=264&z=2018-01-01&g=2018-01-01)en
artikel 265 (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0002656&boek=1&titeldeel=14&afdeling=4&artikel=265&z=2018-01-01&g=2018-01-01)zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Het hof wijst voorts op HR19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943, m.nt. S.F.M. Wortmann (en de bijbehorende conclusie van de advocaat-generaal, ECLI:NL:PHR:2017:226), waaruit volgt dat de verantwoordelijkheid die de GI heeft ten aanzien van de omgang van de minderjarige in beginsel het recht meebrengt om door de rechter een omgangsregeling te doen vaststellen dan wel wijzigen. Verder wijst het hof nog op de literatuur (zie M.R. Bruning, Groene Serie Kluwer, Personen en familierecht, artikel 1:265g BW, aantekening 4, en het artikel van B. Laterveer, “Kinderbeschermingsmaatregelen in combinatie met omgang”, FJR 2017/45, onder punt 3 en 11).