Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
- verklaart het hoger beroep ongegrond
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een woningbouwvereniging tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De woningbouwvereniging had bezwaar gemaakt tegen de verhuurderheffing die zij over het belastingjaar 2014 had voldaan. De heffing bedroeg € 2.353.562, maar na bezwaar was een teruggave van € 26.146 verleend. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof diende te beoordelen of de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (Wmw II) in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met name artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) en artikel 14 EVRM. Het Hof concludeerde dat de wetgever bij de invoering van de verhuurderheffing de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid niet had overschreden. De wetgeving was niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel en er was geen sprake van een individuele en buitensporige last voor de belanghebbende. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.