ECLI:NL:GHSHE:2017:5581

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
16/03579 en 16/03580
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslagen en sociale zekerheidswetgeving voor Italiaanse nationaliteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Italiaanse nationaliteit die sinds 1962 in Nederland woont. De belanghebbende was van 1971 tot 1997 in dienst bij het Italiaanse consulaat en ontving in 2011 een Italiaans staatspensioen van € 15.355. Daarnaast verrichtte zij werkzaamheden voor een culturele vereniging waarvoor zij € 3.900 ontving. De Inspecteur rekende het staatspensioen tot het premie-inkomen voor de Awbz en het bijdrage-inkomen voor de Zvw. Het Hof oordeelde dat de werkzaamheden voor de culturele vereniging kwalificeerden als werkzaamheden in de zin van de Verordening (EG) nr. 883/2004, waardoor uitsluitend de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing was. Het Hof verwierp het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur was aangetoond. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 16/03579 en 16/03580
Uitspraak op het hoger beroep van
mevrouw [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 juni 2016, nummers AWB 15/1191 en AWB 15/1192, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslagen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .H.16.01 met dagtekening 29 april 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) over het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen en een premie-inkomen van € 26.887. Voorts is aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer] .W.16.01.4 met dagtekening 29 april 2014 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) over het jaar 2011 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 18.166 (hierna: de aanslag Zvw).
1.2.
Na tegen de aanslag IB/PVV en de aanslag Zvw gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, deze aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met het nummer AWB 15/1191 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van het hoger beroep met het nummer 16/03579 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 10 november 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de echtgenoot van belanghebbende, de heer [A] (hierna: de echtgenoot van belanghebbende), alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C] .
1.7.
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De echtgenoot van belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft de Italiaanse nationaliteit en woont sinds medio 1962 in Nederland. Zij was vanaf 1 september 1971 tot 1 september 1997 in dienst bij het Italiaanse consulaat te Rotterdam.
2.2.
In verband met voornoemde dienstbetrekking ontvangt belanghebbende vanaf 1 september 1997 een Italiaans staatspensioen (hierna: het staatspensioen). In 2011 heeft belanghebbende ter zake van dit pensioen een bedrag van € 15.355 ontvangen. Uit de door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) gegeven beschikking op bezwaar van 15 mei 2002, nr. [nummer] , volgt dat dit staatspensioen een op de Italiaanse socialezekerheidswetgeving gebaseerd ouderdomspensioen is.
2.3.
Italië heeft over het aan belanghebbende uitgekeerde staatspensioen geen premies of bijdragen in verband met dekking van ziektekosten ingehouden.
2.4.
Vanaf 1 april 2005 ontvangt belanghebbende een Nederlandse AOW-uitkering. In 2011 heeft belanghebbende in dat kader € 8.721 genoten. Op deze AOW-uitkering heeft de SVB premie Algemene wet bijzondere ziektekosten (hierna: Awbz) en bijdrage Zvw ingehouden.
2.5.
In 2011 heeft belanghebbende werkzaamheden verricht voor een culturele vereniging zonder winstoogmerk [D] te [woonplaats] (hierna: de culturele vereniging). Belanghebbende heeft geen (arbeids-)overeenkomst gesloten met de culturele vereniging. De werkzaamheden die belanghebbende verricht, bestaan uit het geven van lessen en het verzorgen van conversatie-groepen. Belanghebbende heeft hiervoor in 2011 een bruto (onkosten)vergoeding van € 3.900 ontvangen.
2.6.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.887. In dit inkomen zijn begrepen de AOW-uitkering van € 8.721, het staatspensioen van € 15.355 en de (onkosten)vergoeding die belanghebbende heeft ontvangen van de culturele vereniging, waarbij op het bruto ontvangen bedrag van € 3.900 een bedrag van € 1.089 aan kosten in aftrek is gebracht, hetgeen resulteert in een netto resultaat uit overige werkzaamheden van € 2.811. Voorts heeft belanghebbende verklaard dat het staatspensioen niet tot het premie-inkomen en tot het bijdrage-inkomen gerekend moet worden.
2.7.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een premie-inkomen van € 26.887 en de aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 18.166. De Inspecteur heeft derhalve het staatspensioen tot het premie-inkomen en het bijdrage-inkomen gerekend.
2.8.
Voor zover in de onderhavige procedure relevant, heeft belanghebbende in de aangifte IB/PVV met betrekking tot het jaar 2010 (hierna: de aangifte IB/PVV 2010) het staatspensioen niet tot het premie-inkomen gerekend. Ter onderbouwing heeft belanghebbende (handgeschreven) de volgende opmerking op het aangiftebiljet geplaatst:

Is premievrij (inclusief ZVW) Italiaans staatspensioen (diplomatiek ambtenaar), volgens Verdrag Italië/Ned. d.d. 8 mei 1990, art. 14 § 1 en art. 19 lid 2 a uitsluitend belastbaar in Italië.”.
2.9.
Voorts heeft belanghebbende in de aangifte IB/PVV 2010 verzocht om vermindering van het bijdrage-inkomen voor de Zvw met een bedrag van € 15.129. Belanghebbende heeft hier handgeschreven de volgende opmerking bij geplaatst:

betreft Italiaans ambtelijk pensioen”.
2.10.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de premie volksverzekeringen opgelegd waarbij het staatspensioen niet tot het premie-inkomen is gerekend. Voorts is over dat jaar aan belanghebbende een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (hierna: de aanslag Zvw 2010) opgelegd waarbij het staatspensioen wel tot het bijdrage-inkomen is gerekend.
2.11.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag Zvw 2010. Gelijktijdig heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aan haar over het jaar 2009 opgelegde aanslag IB/PVV en aanslag Zvw, omdat het staatspensioen zowel tot het premie-inkomen als het bijdrage-inkomen is gerekend.
2.12.
Bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar met dagtekening 6 februari 2013 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2009, de aanslag Zvw 2009 en de aanslag Zvw 2010 gehandhaafd.
2.13.
De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve bij beschikking met dagtekening 16 juli 2013 de aanslag IB/PVV 2010 verminderd naar een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.594 en naar een premie-inkomen van € 9.465.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur, gelet op Verordening (EG) nr. 883/2004, terecht en tot het juiste bedrag premie Awbz en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw berekend over het Italiaanse staatspensioen?
2. Zo ja, is bij belanghebbende het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de Inspecteur het staatspensioen in het jaar 2011 niet tot het premie-inkomen voor de Awbz en het bijdrage-inkomen voor de Zvw zou rekenen?
3.2.
Belanghebbende is van mening dat vraag 1 ontkennend en vraag 2 bevestigend beantwoord moet worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4.
Zakelijk weergegeven heeft de echtgenoot van belanghebbende ter zitting het volgende verklaard:
- Mijn echtgenote verzorgt lezingen en conversatie-groepen voor (afstammelingen van) emigranten die met name afkomstig zijn uit Sardinië. Mijn echtgenote verricht deze werkzaamheden niet met het oog op het verkrijgen van de onkostenvergoeding, maar enerzijds om een positieve bijdrage te leveren aan de samenleving en anderzijds om haar sociale contacten te onderhouden;
- Italië heeft geen premies of bijdragen in verband met de dekking van ziektekosten op het staatspensioen ingehouden; en
- Italië maakt geen onderscheid tussen premieheffing en belastingheffing.
3.5.
Zakelijk weergegeven heeft de Inspecteur ter zitting het volgende verklaard:
  • Indien belanghebbende geen vergoeding had ontvangen voor de werkzaamheden die zij voor de culturele vereniging heeft verricht, dan zou artikel 11, lid 3, onderdeel e, van de Verordening (EG) nr. 883/2003 van toepassing zijn. Belanghebbende heeft echter een netto vergoeding van € 2.811 ontvangen, hetgeen voldoende is om te kwalificeren als een vergoeding die is verkregen in verband met werkzaamheden die zijn verricht in het economische verkeer. Ik stel mij dan ook op het primaire standpunt dat artikel 11, lid 3, onderdeel a, van de Verordening (EG) nr. 883/2003 van toepassing is; en
  • Ik betwist dat door de wijze waarop het staatspensioen in het jaar 2010 in de IB/PVV-heffing is betrokken, bij belanghebbende het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat dit pensioen in toekomstige jaren niet tot het premie-inkomen voor de Awbz respectievelijk het bijdrage-inkomen voor de Zvw gerekend zou worden. Het feit dat het staatspensioen in het jaar 2010 niet in het premie-inkomen voor de Awbz is betrokken, berust niet op een bewuste standpuntbepaling doch is het gevolg van een compromis in het kader van de toepassing van artikel 11, lid 1, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964).
3.6.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.887 en een premie-inkomen van € 11.532 en vermindering van de aanslag Zvw naar een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 2.811. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Vraag 1
4.1.Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende louter naar Nederlands sociaalzekerheidsrecht beoordeeld, premieplichtig is voor de Awbz en bijdrageschuldig voor de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de Zvw. Belanghebbende stelt zich in (hoger) beroep slechts op het standpunt dat het feit dat het staatspensioen in het premie-inkomen voor de Awbz respectievelijk het bijdrage-inkomen voor de Zvw is betrokken in strijd is met het aan werknemers toekomende recht op vrij verkeer, meer specifiek met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004 (in welke verordening het vrije werknemersverkeer volgens het VWEU overigens zijn uitwerking heeft gevonden).
4.2.
Artikel 11 van Verordening (EG) nr. 883/2004 luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 11 Algemene regels
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
(…)
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
(…)
e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.
4.3.
In artikel 1, onderdeel a en onderdeel b, van Verordening (EG) nr. 883/2004 is de volgende definitie opgenomen van de begrippen “werkzaamheden in loondienst” en “werkzaamheden anders dan in loondienst”:

Artikel 1 Definities
Voor de toepassing van deze verordening:
a) worden onder “werkzaamheden in loondienst” verstaan werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de sociale zekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen;
b) worden onder “werkzaamheden anders dan in loondienst” verstaan werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen;
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden die belanghebbende voor de culturele vereniging verricht zijn aan te merken als werkzaamheden anders dan in loondienst. Het Hof volgt partijen hierin. Gesteld noch gebleken is dat het netto bedrag van € 2.811 dat belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden heeft aangegeven ten onrechte als zodanig in aanmerking is genomen (vergelijk het arrest Hoge Raad 25 juni 1997, nr. 32.009, ECLI:NL:HR:1997:AA2213 en het arrest Hoge Raad 14 januari 1981, nr. 20.195, ECLI:NL:HR:1981:AW9766). Dit brengt in casu met zich mee dat deze werkzaamheden en de daarvoor verkregen vergoeding (ook) voor de Nederlandse socialezekerheidswetgeving als zodanig in aanmerking genomen moeten worden.
4.5.
Voorts brengt een en ander met zich mee dat de door belanghebbende voor de culturele vereniging verrichte werkzaamheden kwalificeren als werkzaamheden in de zin van artikel 11, lid 3, onderdeel a, van de Verordening (EG) nr. 883/2004 en dat op belanghebbende volgens deze bepaling uitsluitend de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is. Het Hof wijst in dit verband tevens op de schakelbepaling van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 883/2004. Hierin is bepaald dat de artikelen 23 tot en met 30 van Verordening (EG) nr. 883/2004 niet van toepassing zijn op een pensioengerechtigde of zijn gezinsleden die op grond van de wetgeving van een lidstaat wegens het verrichten van werkzaamheden al dan niet in loondienst recht hebben op prestaties, in welk geval betrokkene voor de toepassing van hoofdstuk 1 van titel III van Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt behandeld overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 21.
4.6.
Ten slotte is de vraag of toepassing van het arrest van het Hof van Justitie EU van 18 juli 2006, nr. C-50/05 (Nikula), ECLI:EU:C:2006:493, er toe leidt dat het Italiaanse staatspensioen niet tot het premie-inkomen en het bijdrage-inkomen gerekend mag worden. De Rechtbank heeft in dit verband het volgende overwogen:

Het arrest Nikula is gewezen onder de vigeur van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Artikel 33 van die Verordening hield volgens het arrest in dat een lidstaat bij dubbelgepensioneerden niet meer premie voor de ziektekostenregeling kon heffen dan het bedrag aan wettelijk pensioen uit die lidstaat. Artikel 34, tweede lid, van die Verordening bepaalde echter dat artikel 33 niet van toepassing was op pensioentrekkers die in een lidstaat verzekerd waren wegens het aldaar verrichten van werkzaamheden. Nu belanghebbende juist in Nederland verzekerd is vanwege het verrichten van werkzaamheden, was het arrest Nikula in haar geval sowieso niet van toepassing”.
Het Hof acht deze overweging juist en maakt deze tot de zijne. Voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 wijst het Hof naar artikel 31, dat een gelijke strekking heeft als artikel 34 van Verordening (EEG) nr. 1408/71.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat de Inspecteur voor het jaar 2011 het premie-inkomen en het bijdrage-inkomen van belanghebbende terecht op € 26.887 respectievelijk op € 18.166 heeft gesteld.
Vraag 2
4.8.
Belanghebbende heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat in het onderhavige jaar het staatspensioen niet tot het premie-inkomen voor de Awbz en het bijdrage-inkomen voor de Zvw gerekend zou worden. Belanghebbende wijst in dit kader naar de wijze waarop het staatspensioen in het jaar 2010 na ambtshalve vermindering in de heffing van premie Awbz is betrokken.
4.9.
De Inspecteur betwist dat de wijze waarop het staatspensioen in het jaar 2010 in de heffing van premies Awbz is betrokken bij belanghebbende het gerechtvaardigd vertrouwen kan hebben gewekt dat het staatspensioen in het jaar 2011 niet tot het premie-inkomen voor de Awbz respectievelijk het bijdrage-inkomen voor de Zvw gerekend zou worden. Het feit dat het staatspensioen in het jaar 2010 niet tot het premie-inkomen voor de Awbz is gerekend, berust – aldus de Inspecteur – niet op een bewuste standpuntbepaling.
4.10.
Het Hof stelt voorop dat de feiten en omstandigheden van het afzonderlijke geval doorslaggevend zijn bij de beoordeling of sprake is van een in rechte te honoreren vertrouwen. De enkele omstandigheid dat bij het opleggen van een aanslag een door een belanghebbende ingediende aangifte is gevolgd, wekt als zodanig geen vertrouwen op dat rechtens beschermd dient te worden. Dit is slechts anders indien bijkomende omstandigheden de indruk van een bewuste en weloverwogen standpuntbepaling door de Inspecteur hebben kunnen wekken (zie onder andere het arrest Hoge Raad 13 december 1989, nr. 25.077, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179). Bij deze beoordeling is relevant of een belanghebbende in redelijkheid mocht aannemen dat de Inspecteur kennis heeft genomen van alle vereiste bijzonderheden van het desbetreffende geval (zie het arrest Hoge Raad 14 augustus 2009, nr. 08/00338, ECLI:NL:HR:2009:BJ5128).
4.11.
Ook de enkele omstandigheid dat belanghebbende bij de aangifte IB/PVV 2010 uitdrukkelijk heeft opgemerkt dat zij er bij het indienen van deze aangifte vanuit is gegaan dat het staatspensioen niet tot het premie-inkomen voor de Awbz respectievelijk het bijdrage-inkomen voor de Zvw behoort, leidt niet per definitie tot de conclusie dat de Inspecteur bewust heeft ingestemd met dit standpunt van belanghebbende. De Inspecteur heeft gesteld dat de aanslag IB/PVV 2010 automatisch, zonder inhoudelijke beoordeling, is opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2010 en belanghebbende heeft dit niet betwist. Weliswaar heeft de Inspecteur bij de beoordeling van het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2010 aandacht besteed aan het Italiaanse staatspensioen, doch, naar uit zijn tijdens de zitting bij het Hof voorgedragen pleitnota blijkt, niet in de zin of dit pensioen tot het bijdrage-inkomen gerekend moet worden, maar of dit pensioen onder toepassing van artikel 11, lid 1, onderdeel f, van de Wet LB 1964 verminderd moet worden. Belanghebbende heeft een en ander niet, of althans onvoldoende betwist. Hoezeer belanghebbende moet worden toegegeven dat gedurende de jaren vóór 2011 de bepaling van haar verzekeringspositie en de heffing van premies en bijdragen tamelijk rommelig ogend is verlopen, is van een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur inhoudende dat het Italiaanse staatspensioen niet tot het bijdrage-inkomen over 2010 zou behoren, niet gebleken. Dit oordeel heeft eveneens te gelden voor de vaststelling van het premie-inkomen voor de Awbz ter zake van het jaar 2010 waarbij het staatspensioen overeenkomstig de aangifte niet tot het premie-inkomen is gerekend.
4.12.
Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
Slotsom
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigd dient te worden.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond; en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 14 december 2017 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, A.J. Kromhout en P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.