Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
12.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 21 april 2015;
- het deskundigenbericht van 16 juni 2017, ingekomen ter griffie op 21 juni 2017;
- de memorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde] ;
- de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [de vennootschap] met één productie.
13.De verdere beoordeling
a) Heeft [de vennootschap] in 2009 minder winst behaald dan in 2008?
“(...) dat [de vennootschap] geen schade heeft geleden in het jaar 2009 als gevolg van de indiensttreding van [geïntimeerde] bij [werkgever] ”.Daarbij heeft de deskundige wel opgemerkt dat deze conclusie niet stellig kan zijn vanwege resterende onzekerheden bij het onderzoek, maar dat de antwoorden op de deelvragen het wel aannemelijk maken dat deze conclusie gerechtvaardigd is.
“(…) Er is in 2009 bij [de vennootschap] dus geen sprake van minder winst, maar van minder verlies. (…)”
“(…) Partij [geïntimeerde] voert ten minste een valide reden aan waarom de omzet van [de vennootschap] in 2009 zou zijn gedaald ten opzichte van 2008 door verwijzing naar de financiële crisis onderbouwd door branche-informatie. Voorts maakt zij[hof: hij]
voor een aantal met name genoemde klanten van [de vennootschap] aannemelijk dat deze afnemers in het jaar na het uitdiensttreden van [geïntimeerde] geen afname heeft plaats gevonden bij [werkgever] .”
“Uit het antwoord op vraag b kan worden afgeleid dat indiensttreding van [geïntimeerde] bij [werkgever] waarschijnlijk weinig of geen invloed heeft gehad op de resultatenontwikkeling bij [de vennootschap] De financiële crisis zal waarschijnlijk een belangrijke verklarende factor zijn voor de dalende omzet in 2009 ten opzichte van 2008. Er zijn voorts op basis van de tot op heden door partijen verstrekte informatie geen aanwijzingen dat een deel van de omzetdaling van [de vennootschap] is te verklaren door een verschuiving naar concurrent [werkgever] .”
“Ook deze vraag kan de deskundige niet met stelligheid beantwoorden, omdat na het onderzoek onzekerheden blijven bestaan. Het is ongewis of de omzet van [de vennootschap] in 2009 hoger was geweest wanneer [geïntimeerde] bij [de vennootschap] was gebleven. (…)”
“Zoals hiervoor aangegeven zijn er op dit moment onvoldoende aanwijzingen dat omzet van klanten van [de vennootschap] met [geïntimeerde] vertrokken zou zijn naar [werkgever] . Hiervoor is geen bewijs aanwezig. Op grond van de nu bekende feiten zou een effect op de omzet en het resultaat van [de vennootschap] vooral moeten worden toegewezen aan de effecten van de crisis en het feit dat [de vennootschap] een verkoper minder had.”
“Op grond van het voorgaande en hetgeen is vermeld onder de eigen beschouwing van de deskundige is er op basis van de op dit moment bekende feiten onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat [de vennootschap] opdrachten is misgelopen als gevolg van de indiensttreding bij [werkgever] . Indien partijen en het hof hierover meer zekerheid wensen te verkrijgen, dan zou deze mogelijk verkregen kunnen worden door de genoemde klanten in het vergelijkende omzetoverzicht van [de vennootschap] over 2009 ten opzichte van 2008 te benaderen en te vragen of zij in de bewuste periode goederen uit het assortiment van [de vennootschap] hebben afgenomen bij [werkgever] . Dit is een tijdrovende en kostbare operatie, waarbij moet worden opgemerkt of afnemers wel bereid zouden zijn om hier aan mee te werken, of zij de informatie nog beschikbaar hebben meer dan 7 jaar later en wat de commerciële implicaties van een dergelijke actie zouden zijn.”
“Op grond van de antwoorden op de voorgaande vragen zal het duidelijk zijn dat het niet opportuun is voor de deskundige om deze vraag te beantwoorden. Het is namelijk de vraag of er überhaupt enig winstbedrag is gemoeid met de uitdiensttreding van [geïntimeerde] bij [de vennootschap] ”
“Neen.”.