In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de draagkracht van de man, die onder de wettelijke schuldsaneringsregeling valt. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in 2016 een verzoek ingediend om de kinderalimentatie te verhogen, omdat de man volgens haar weer draagkracht zou hebben na de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De rechtbank Limburg had eerder de kinderalimentatie op nihil vastgesteld, omdat de man geen draagkracht had. De vrouw betoogt dat de man, na de verkoop van de woning, weer in staat zou moeten zijn om kinderalimentatie te betalen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere beschikkingen van de rechtbank en de financiële situatie van de man. Het hof oordeelt dat de man, ondanks de verkoop van de woning, geen draagkracht heeft voor de betaling van kinderalimentatie, omdat hij onder de schuldsaneringsregeling valt en de rechter-commissaris geen toestemming heeft gegeven om het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB) te verhogen met een alimentatieverplichting. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, aangezien beide partijen ex-echtgenoten zijn en de procedure betrekking heeft op de kosten van de kinderen.