Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
4. Optie voor belastingheffing
€ 1.962
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een melkveehouderij (belanghebbende) en de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had op 16 januari 2014 aangifte gedaan voor de omzetbelasting over december 2013 en verzocht om teruggaaf van € 18.322. De Inspecteur verleende een teruggaaf van € 18.322, maar weigerde een aanvullende teruggaaf van € 2.672. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en stelde de teruggaaf vast op € 21.881. De Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 9 juni 2017 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende stelde dat de voorbelasting op de opfokkosten van jongvee en melkkoeien voor aftrek in aanmerking komt, terwijl de Inspecteur betoogde dat deze kosten niet voor herziening in aanmerking komen. Het Hof oordeelde dat de voorbelasting op de opfokkosten van jongvee niet kan worden herzien, omdat deze kosten reeds vóór de optiedatum zijn aangewend en niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, waardoor de aanvankelijke beslissing van de Inspecteur in stand bleef.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968, met name artikel 15, lid 4, en de voorwaarden voor aftrek van voorbelasting in het kader van de landbouwregeling. Het Hof concludeerde dat de herzieningsregels niet van toepassing zijn op de opfokkosten, omdat deze kosten niet leiden tot een nieuw vervaardigd goed, maar eerder als kosten voor instandhouding van het jongvee worden beschouwd. De beslissing van het Hof is van belang voor de fiscale behandeling van landbouwbedrijven die overstappen van de landbouwregeling naar de btw-regeling.