Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3893006 \ CV EXPL 15-1836)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en elf producties;
- het tegen [geïntimeerde] verleende verstek.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van [appellante] BV tegen [geïntimeerde], die niet verschenen is in het hoger beroep. De zaak betreft een contractuele boete van € 1.000,-- voor het niet inleveren van een creditcard, die door [appellante] is opgelegd. Het hof oordeelt dat deze boete niet aan de orde is in het hoger beroep, omdat het buiten de grenzen van de rechtsstrijd valt. De zaak verschilt van een eerder arrest van de Hoge Raad, waarin de vraag of het boetebeding een 'oneerlijk beding' is, aan de orde was. Het hof komt niet toe aan deze vraag.
Daarnaast wordt de veertiendagenbrief besproken, die door [appellante] aan [geïntimeerde] is gestuurd. Het hof oordeelt dat de formulering 'binnen veertien dagen na heden' niet voldoet aan de wettelijke eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, omdat de termijn pas begint te lopen na ontvangst van de aanmaning. Dit betekent dat de schuldenaar niet tijdig is gewaarschuwd en dat de incassokosten niet verschuldigd zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten heeft afgewezen, en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.