Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat de Inspecteur van de Belastingdienst een naheffingsaanslag in de loonheffingen had opgelegd aan belanghebbende, alsook vergrijp- en verzuimboetes. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 60.727 over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, met een vergrijpboete van € 24.290 en een verzuimboete van € 2.460. De Rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd tot € 50.116 en de boetes verlaagd.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en een derde, [B]. Het Hof concludeerde dat de werkzaamheden die [B] voor belanghebbende verrichtte, het karakter van een vriendendienst overschreden en dat er een gezagsverhouding bestond. Belanghebbende had [B] een vergoeding betaald voor de werkzaamheden, wat het Hof als bewijs voor de dienstbetrekking beschouwde. Het Hof bevestigde de beslissing van de Rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur belanghebbende terecht als inhoudingsplichtige had aangemerkt.
De boetes werden door het Hof bevestigd, waarbij de rechtbank eerder had geoordeeld dat er sprake was van grove schuld aan de zijde van belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de vergrijpboete en verzuimboete terecht waren opgelegd, en dat er geen redenen waren om de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.