ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ8712

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.084.170-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing wrakingsverzoek in civiele dagvaardingszaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een wrakingsverzoek door de rechtbank Alkmaar. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.H. van Zundert, heeft het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de behandeling van twee civiele dagvaardingszaken door een rechter wiens wraking is verzocht. De hoofdzaken zijn gestart op 22 januari 2010 en 18 mei 2010, waarbij de verzoeker in de eerste zaak gedaagde en in de tweede zaak eiser is. Na een comparitie van partijen op 24 november 2010, heeft de verzoeker op 30 november 2010 een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer van de rechtbank heeft op 18 januari 2011 beslist op dit verzoek, waartegen de verzoeker in hoger beroep is gegaan.

De kernvraag in deze procedure is of de afwijzing van het wrakingsverzoek moet worden aangemerkt als een tussenuitspraak in de hoofdzaak of als een einduitspraak in de wrakingszaak. Het hof concludeert dat de afwijzing van het wrakingsverzoek een tussenvonnis is in de hoofdzaak, omdat de behandeling van de hoofdzaak wordt geschorst totdat op het wrakingsverzoek is beslist. Aangezien de rechtbank geen tussentijds hoger beroep heeft opengesteld, is de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het hof stelt vast dat het wettelijke verbod op hoger beroep tegen een beslissing op een wrakingsverzoek niet kan worden doorbroken zonder dat de rechter deze mogelijkheid heeft geboden.

De beslissing van het hof is dat de verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep. Het hof ziet geen aanleiding om een beslissing te nemen over de proceskosten of om tussentijds cassatieberoep open te stellen. Deze beschikking is gegeven op 16 mei 2011 en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
WRAKINGSKAMER
BESCHIKKING
op het op 21 maart 2011 schriftelijk ingediende verzoek van
[X], (hierna: verzoeker),
wonend te [woonplaats],
advocaat: mr. W.H.van Zundert te Rotterdam.
1. Het verzoek
1.1 Op 21 maart 2011 heeft verzoeker de wrakingskamer van het hof een appelschrift gedateerd 18 maart 2011 doen toekomen, waarmee blijkens de inhoud daarvan wordt beoogd hoger beroep in te stellen tegen een afwijzende beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 18 januari 2011, zaaknummer [zaaknummer], op een verzoek tot wraking van mr. [A], rechter in die rechtbank. Het appelschrift ging vergezeld van een begeleidende brief en een kopie van de bestreden beslissing.
1.2 Bij brief van 28 maart 2011, ingekomen op 29 maart 2011, heeft verzoeker het hof aanvullende producties doen toekomen, voorzien van een inventarislijst.
1.3 Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van de wrakingskamer van het hof op 5 april 2011. Verzoeker was daarbij aanwezig, vergezeld van zijn advocaat mr. Van Zundert voornoemd. Laatstgenoemde heeft het woord gevoerd overeenkomstig door hem aan het hof overgelegde pleitaantekeningen.
2. Beoordeling:
2.1 Het verzoek tot wraking is gedaan naar aanleiding van de behandeling van twee zaken (de hoofdzaken) door de rechter wiens wraking is verzocht. Die hoofdzaken betreffen civiele zaken die bij dagvaarding, respectievelijk van 22 januari 2010 en 18 mei 2010, zijn aangevangen voor de rechtbank. De verzoeker is gedaagde in de eerste, eiser in de tweede zaak; in beide zaken is dezelfde persoon zijn wederpartij. In die zaken heeft, gelijktijdig, een comparitie van de partijen plaatsgevonden, die is gevolgd, in elk van beide zaken, door een vonnis van 24 november 2010. In het dictum van beide vonnissen wordt de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door de partijen over bepaalde onderwerpen, met aanhouding van iedere verdere beslissing. Vervolgens is op 30 november 2010, kennelijk voordat de behandeling van de zaken door een einduitspraak was beëindigd, het verzoek tot wraking ingediend, waarop de wrakingskamer van de rechtbank op
18 januari 2011 heeft beslist. Tegen deze beslissing is het hoger beroep gericht.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid:
2.2 Blijkens artikel 39 lid 5 Rv staat geen voorziening, en dus ook geen hoger beroep, open tegen een beslissing op een verzoek tot wraking.
2.3 Verzoeker heeft betoogd dat dit wettelijk appelverbod in dit geval wordt doorbroken, omdat de wrakingskamer van de rechtbank fundamentele rechtsregels heeft geschonden die beschermd worden door art. 6 EVRM.
2.4 De hoofdzaken zijn civiele dagvaardingszaken. Daarmee ligt de vraag voor of de afwijzing van een wrakingsverzoek ten aanzien van een rechter die een civiele dagvaardingszaak behandelt, een tussenuitspraak is in die hoofdzaak, of een einduitspraak in de als losstaand van de hoofdzaak te beschouwen wrakingszaak. Het hof beantwoordt die vraag aldus dat een dergelijke afwijzing een tussenuitspraak is in de hoofdzaak. Gelet immers op de omstandigheid dat aanstonds na een wrakingsverzoek de behandeling van de hoofdzaak wordt geschorst totdat op het wrakingsverzoek is beslist, moet het wrakingsverzoek worden aangemerkt als een incidentele vordering in de hoofdzaak.
2.5 Aangezien de beslissing op het wrakingsverzoek geen einde maakt aan het geschil ter zake van enig deel van het gevorderde in de hoofdzaak, is die beslissing een tussenvonnis in de zin van artikel 337 lid 2 Rv. Dat artikellid bepaalt dat hoger beroep van een tussenvonnis slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
2.6 Het betoog dat het wettelijke verbod op voorzieningen in dit geval wordt doorbroken, als in 2.3 omschreven, maakt niet dat tussentijds hoger beroep openstaat zonder dat de rechter die mogelijkheid heeft opengesteld.
2.7 Omdat de rechtbank tussentijds hoger beroep niet heeft opengesteld, is verzoeker thans niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
2.8 Mocht de verzoeker te zijner tijd in hoger beroep gaan in (één van) de hoofdzaken – bij een eventueel volgend tussenvonnis, indien de rechter daarbij tussentijds hoger beroep zal toelaten, of bij het eindvonnis - dan kan hij bij die gelegenheid desgewenst ook in hoger beroep gaan van de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank en aan de appelrechter de vragen voorleggen of hij belang heeft bij laatstbedoeld hoger beroep, of de door hem beweerde schending van fundamentele rechtsregels kan leiden tot doorbreking van het wettelijke verbod op voorzieningen, of de schending zich heeft voorgedaan, en of dat aanleiding geeft tot een ander oordeel dan dat van de wrakingskamer van de rechtbank. Voor onderzoek van die vragen is in het onderhavige, ontijdige, hoger beroep geen plaats.
2.9 Het hof ziet geen termen voor een beslissing over de gedingkosten in dit hoger beroep en evenmin voor het openstellen van tussentijds cassatieberoep tegen de onderhavige uitspraak.
3. Beslissing:
Het hof verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Clement, J.M.J. Chorus en G.C.C. Lewin in tegenwoordigheid van mr. S.M.C. Vleugel als griffier en is op 16 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.