Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier, waaronder zittingsaantekeningen van de griffier van de kantonrechter, ingekomen ter griffie op 30 maart 2017;
- het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 april 2017;
- een V6 formulier met een productie van de zijde van NK, ingekomen ter griffie op 11 mei 2017;
- een V6 formulier met een productie van de zijde van [appellant] , ingekomen ter griffie op 9 juni 2017;
- de op 14 juni 2017 gehouden mondelinge behandeling; bij die gelegenheid zijn gehoord:
3.De beoordeling
grief 8betoogt [appellant] dat zijn opstelling niet relevant is voor het antwoord op de vraag of NK ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten. Die grief faalt. Het hof is van oordeel dat alle omstandigheden van belang zijn bij de beoordeling van de ernstige verwijtbaarheid in de hiervoor genoemde bepalingen. Hetgeen de werkgever heeft gedaan of nagelaten kan niet worden beschouwd los van hetgeen de werknemer heeft gedaan of nagelaten. Het hof betrekt dus - evenals de kantonrechter - tevens in de beoordeling wat [appellant] heeft gedaan of nagelaten.
grief 2aldus dat [appellant] van mening is dat het oordeel van de kantonrechter innerlijk tegenstrijdig is, waar hij enerzijds tot het oordeel is gekomen dat er geen reden was om [appellant] per direct van de afdeling te halen, om vervolgens te concluderen dat het besluit daartoe niet volslagen onbegrijpelijk is. Die grief slaagt slechts gedeeltelijk. Daartoe overweegt het hof het volgende.
grief 3is gericht. Voor zover die grief is bedoeld als aanvulling op grief 2, slaagt de grief op grond van het voorgaande. Voor het geval [appellant] hiermee heeft bedoeld op te komen tegen het oordeel dat NK niet zonder meer de kritiek van [appellant] zoals verwoord in zijn probleemanalyse hoefde te aanvaarden en over te nemen, faalt de grief. Het hof is van oordeel dat het aan NK was om te bepalen op welke wijze zij de door [appellant] gesignaleerde problemen nader ging onderzoeken. Dat valt onder de ondernemersvrijheid en de instructiebevoegdheid van een werkgever. Het hof volgt [appellant] daarom niet in zijn kritiek op de wijze waarop NK de door [appellant] gesignaleerde problemen heeft onderzocht, waaronder het onderzoek door [hoofd HRM] en het onderzoek door de interne onderzoekscommissie. Om die reden behoeft
grief 1geen nadere bespreking.
grief 4lijkt een herhaling van grief 2, zodat het hof kortheidshalve verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen. In de toelichting op de grief wordt nader ingegaan op hetgeen is gebeurd, of beter gezegd, is nagelaten, nadat NK had besloten om [appellant] niet meer op de afdeling CD te laten werken. Volgens [appellant] heeft hij meermaals verzocht om mediation en om een gesprek met [teamleider verpleegkundig] . Wat dat betreft slaagt grief 4. Immers, nu NK van mening was dat sprake was van een vertrouwensbreuk, acht het hof het onbegrijpelijk waarom NK niet is ingegaan op het herhaalde verzoek van [appellant] om mediation te betrachten (1 december 2015 en 10 december 2015, zie 3.1.8 en 3.1.11). Ook acht het hof het in strijd met goed werkgeverschap om [teamleider verpleegkundig] toe te staan, althans niet te rectificeren, om tot tweemaal toe binnen de afdeling mede te delen dat [appellant] niet terug zou komen (4 november 2015, zie 3.1.7 en 2 december 2015, zie 3.1.10). Evenmin begrijpt het hof waarom NK niet van [teamleider verpleegkundig] heeft verlangd dat zij (via de vertrouwenspersoon) het gesprek zou aangaan met [appellant] (16 oktober 2015, rov 3.1.5).
grief 5heeft de kantonrechter ten onrechte geconcludeerd dat NK op enig moment aan [appellant] een aanbod heeft gedaan om terug te keren naar de afdeling CD. Volgens [appellant] is er geen voorstel gedaan, dus viel er niets te aanvaarden en bovendien had [management team] op 10 februari 2016 al laten weten dat er geen enkele reden was om [appellant] niet naar die afdeling te laten terugkeren.
grief 6op tegen de overweging van de kantonrechter dat vast staat dat een MIAM-gecertificeerd arts het hoofd van de afdeling diende te zijn en dat daarnaast geen plaats was voor een arts voor 36 uur per week. Het hof is van oordeel dat dit niet relevant is. Dat volgt uit het oordeel dat het [appellant] duidelijk moet zijn geweest dat hij voor 28 uur op de afdeling CD kon werken. In zijn toelichting op de grief heeft [appellant] nog aangevoerd dat NK hem niet de mogelijkheid bood om terug te keren naar de afdeling CD omdat zij [vervanger van appellant] in zijn plaats had benoemd, maar ook als dat zo is geweest, dan was in ieder geval op 20 mei 2016 duidelijk dat die benoeming niet in de weg stond aan de mogelijkheid voor [appellant] om zijn werk op de afdeling CD voor 28 uur per week te hervatten.
grieven 5 en 6heeft bedoeld aan te voeren dat NK haar besluit om hem van de afdeling te verwijderen had moeten terugdraaien en dat NK, toen zij uiteindelijk tot de conclusie kwam dat [appellant] weer terug kon naar de afdeling, niets of onvoldoende heeft gedaan om dat te bewerkstelligen, overweegt het hof het volgende.
grief 7heeft de kantonrechter onjuiste conclusies verbonden aan het oordeel dat NK meerdere verwijten valt te maken. Nu de grieven deels slagen, zal het hof alsnog geheel opnieuw beoordelen wat de consequenties zijn van het hiervoor weergegeven verwijtbare handelen en nalaten van NK. Het hof zal zich dus niet beperken tot hetgeen de kantonrechter hierover heeft overwogen en waartegen grief 7 is gericht.
ernstigeverwijtbaarheid nodig en de lat om dat aan te nemen ligt hoog. In dat kader acht het hof van belang hoe de beslissing om [appellant] niet meer op de afdeling CD te laten werken, past binnen het kader van hetgeen partijen zijn overeengekomen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof (de advocaten van) partijen gevraagd naar welke maatstaf de beslissing van NK om [appellant] van de afdeling te halen moet worden beoordeeld. Daarbij heeft het hof gevraagd of partijen een wijzigingsbeding zijn overeengekomen en heeft het hof partijen verzocht in te gaan op het arrest Stoof/Mammoet (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847). NK heeft daarop verklaard dat uit de arbeidsovereenkomst en de functieomschrijving volgt dat [appellant] niet het recht heeft om op de afdeling CD te werken en dat hij bereid moet zijn om ook op andere afdelingen werkzaam te zijn. Dat standpunt was ook al ingenomen in het verweerschrift in hoger beroep en [appellant] heeft dat niet weersproken.