ECLI:NL:GHSHE:2017:2991

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
200.216.366_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei en verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 16 mei 2017 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor haar geen 'schone lei' werd verleend. De appellante had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om verlenging van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juni 2017 is de appellante, bijgestaan door haar advocaat, gehoord, evenals de bewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet altijd aan haar sollicitatie- en informatieplicht heeft voldaan, maar heeft ook erkend dat er persoonlijke omstandigheden zijn die haar situatie beïnvloeden. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de schuldsaneringsregeling met een half jaar te verlengen, zodat de appellante de kans krijgt om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen. De nieuwe einddatum van de schuldsaneringsregeling is vastgesteld op 8 januari 2018. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 29 juni 2017
Zaaknummer : 200.216.366/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/322 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R. Jacobs te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 mei 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 mei 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en haar alsnog de schone lei te verlenen dan wel de schuldsaneringsregeling te verlengen voor de periode waarover zij in de nakoming van de verplichtingen zou zijn tekortgeschoten, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Jacobs;
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de rechtbank Limburg d.d. 10 maart 2015;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 2 juni 2017 en 20 juni 2017;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 6 juni 2017 en 15 juni 2017.
Het hof heeft geen kennis kunnen nemen van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 4 mei 2017. De advocaat van [appellante] heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat zij dit proces-verbaal (herhaald) heeft opgevraagd bij de rechtbank Limburg maar dit niet heeft ontvangen.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen van de advocaat van [appellante] zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 13 mei 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.4. Bij toelating tot de schuldsanering was de saniet vanaf 1 mei 2014 niet meer door de gemeente vrijgesteld van de arbeids- en sollicitatieplicht. Vanwege het ontbreken van informatie waaruit de (mate van) arbeidsongeschiktheid kon worden afgeleid, is aan haar de volledige arbeids- en sollicitatieplicht opgelegd. In de periode 13 mei 2014 tot en met november 2014 heeft zij niet aantoonbaar gesolliciteerd. Vanaf december 2014 tot eind november 2015 heeft zij wel voldaan aan haar arbeids- en sollicitatieplicht. Dit veranderde echter in december 2015, aangezien alle door de saniet gedane sollicitaties over een half jaar allemaal op 3 mei 2016 lijken te zijn gedaan.
Ook heeft de bewindvoerder een inschrijvingsbewijs ontvangen van het UWV Werkbedrijf waaruit blijkt dat de saniet heeft aangegeven dat zij voor nul uren beschikbaar zou zijn.
Mogelijk dat de saniet dit naar aanleiding van de diagnose van PsyQ van 10 maart 2016 heeft aangegeven, maar de verklaring van PsyQ geeft geen mate van arbeidsongeschiktheid aan, waardoor er voor de rechter-commissaris geen aanleiding was om de arbeids- en sollicitatieplicht te wijzigen. Uiteindelijk zijn pas ter zitting van 6 oktober 2016 door de saniet medische stukken overgelegd op basis waarvan de rechter-commissaris de arbeids- en sollicitatieplicht met ingang van 1 november 2016 heeft verlaagd naar 12 uur per week. Na de overgelegde sollicitatiebewijzen van 3 mei 2016 heeft de saniet geen sollicitaties meer verricht. Ter zitting heeft zij verklaard dat dat kwam omdat zij de hele tijd ziek was en geen hulp had. Wat er van dit alles ook zij, de saniet heeft niet voldoende gesolliciteerd.
2.5.
Inzake de informatieplicht is gebleken dat de informatie voornamelijk van de beschermingsbewindvoerder en de begeleiding vanuit Rimo/Levanto afkomstig was en dat de saniet de bewindvoerder nauwelijks zelf heeft geïnformeerd. Na de zitting van 6 oktober 2016 heeft zij zelfs helemaal geen informatie meer aan de bewindvoerder verstrekt. Als reden hiervoor noemt de saniet het meermaals hebben van de griep het afgelopen halfjaar en de regelmatige wisseling van begeleiding. Het blijft echter de eigen verantwoordelijkheid van de saniet om de schuldsaneringsbewindvoerder van informatie te voorzien ook al doet haar begeleiding dat niet. Verder is er gedurende een groot deel van de schuldsanering aan de saniet getrokken om medische informatie te krijgen, terwijl zij dat uit zichzelf, al dan niet met ondersteuning, had behoren te doen. Van de saniet wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de saniet weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Ook deze spontane inlichtingenplicht is zij niet (in voldoende mate) nagekomen.
2.6. (…)
De rechtbank is verder van oordeel dat een verlenging van de schuldsaneringsregeling om alle tekortkomingen te compenseren niet zinvol is, omdat het de saniet zelfs met de nu aanwezige hulp van de beschermingsbewindvoerder en Rimo/Levanto niet lukt om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling na te komen en er geen reëel zicht is op verbetering.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt primair dat de sollicitatie- en arbeidsplicht ook reeds bij de eerdere verzoeken tot tussentijdse beëindiging aan bod zijn gekomen en er toen geen aanleiding bestond om op die grond de regeling te beëindiging. Daarnaast verwijst zij naar de rapportages van augustus 2016 van het UWV waaruit blijkt dat zij niet in staat kan worden geacht (reguliere) arbeid te verrichten. De rapportages van het UWV lezende blijkt heel duidelijk dat [appellante] weliswaar in staat wordt geacht om arbeid te gaan verrichten, maar wel onder bepaalde condities: allereerst dient er naar de belasting van 10-12 uur via de weg der geleidelijkheid toegewerkt te worden en daarnaast is van belang dat zij intensief en zorgvuldig begeleid wordt. Zij dient aangestuurd en gecoacht te worden in de nabijheid van een ter zake kundig en hartelijk medemens. Iemand die haar op een duidelijke wijze, niet voor tweeërlei uitleg vatbare manier concreet instructies geeft en op een positieve manier met haar omgaat. Deze arbeidsomstandigheden vind je niet op de reguliere arbeidsmarkt. Belangrijk is voorts nog dat [appellante] een verminderd aanpassingsvermogen heeft en dat de omgeving aan haar aangepast dient te worden. Ook dit vind je niet (snel) op de reguliere arbeidsmarkt terug. [appellante] kan niet zomaar gaan deelnemen aan de arbeidsmarkt. Enige opbouw, begeleiding, structuur, etc. is daarbij een absoluut vereiste. De brief van
2 november 2016 van de bewindvoerder heeft [appellante] overigens nooit ontvangen. Primair stelt [appellante] dan ook dat de rechter-commissaris niet tot de beslissing van 1 november 2016 had kunnen komen. Indien [appellante] eerder op de hoogte was geweest van dat besluit had zij daartegen zeer zeker beroep ingesteld. Subsidiair verzoekt [appellante] alsnog om een verlenging met de periode waarin zij de sollicitatieplicht niet is nagekomen. [appellante] meent met alles wat naar voren is gebracht dat zij wel degelijk heeft laten zien dat er een stijgende lijn is, zij zich wel inzet en er niet alleen zicht is op verbetering, maar dat er ook daadwerkelijk verbetering is. [appellante] stelt voorts wel voldoende te hebben voldaan aan de inlichtingenplicht, dan wel subsidiair dat deze mogelijke tekortkoming van geringe betekenis is. Ook hier wordt alles op de grote hoop gegooid, terwijl tijdens de eerdere zittingen deze mogelijke tekortkomingen nooit specifiek besproken zijn. Ook vormde dit nooit eerder een aanleiding om de schuldsanering tussentijds te beëindigen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] stelt recent een aanzienlijke persoonlijke groei te hebben doorgemaakt. [appellante] solliciteert thans ook, maar er zijn maar weinig vacatures waarvoor zij, gelet op haar bijzondere persoonlijke omstandigheden, in beginsel in aanmerking komt. De bewijzen van deze sollicitaties heeft zij gisteren per email aan haar bewindvoerder doen toekomen. Mede daarom betreurt [appellante] het ook dat zij destijds niet in beroep is gegaan tegen de beslissing van de rechter-commissaris waarbij haar een sollicitatieplicht voor 10 tot 12 uur per week is opgelegd. [appellante] is echter van mening dat de tekortkoming ten aanzien van de sollicitatieplicht, waarvan nu volgens haar overigens geen sprake meer is, van geringe betekenis is omdat de schuldeisers hierdoor feitelijk niet zijn benadeeld. Zelfs indien [appellante] wel steeds voldoende gesolliciteerd zou hebben zou de kans op het verwerven van een arbeidsbetrekking uiterst gering zijn geweest, daargelaten nog dat de inkomsten uit arbeid waarschijnlijk op haar uitkering in mindering zouden worden gebracht. Bovendien is [appellante] voor de nakoming van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling sterk, zo niet volledig, afhankelijk van de steun en begeleiding van derden en staat de mate waarin zij deze verplichtingen niet is nagekomen naar haar idee niet in verhouding tot de gevolgen welke het onthouden van de schone lei, meer in het bijzonder de tienjaarstermijn, voor haar zouden hebben. Desgevraagd geeft [appellante] tot slot aan thans wel te weten wat er in het kader van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht van haar wordt verwacht.
3.7.
De bewindvoerder heeft bij brief van 6 juni 2017 alle verslagen, waaronder het eindverslag van 20 april 2017, alsmede een verslag over de huidige stand van de boedel overgelegd. Bij brief van 15 juni 2017 heeft de bewindvoerder in reactie op het beroepschrift - zakelijk weergegeven – nog het volgende aangevoerd. Bij toelating tot de schuldsaneringsregeling was [appellante] volledig arbeidsgeschikt en zou zij derhalve moeten voldoen aan de arbeids- en sollicitatieplicht. Bij het huisbezoek heeft zij reeds aangegeven daar niet aan te kunnen voldoen. Het eerste halfjaar is er ook niet gesolliciteerd. Ook gedurende deelname aan het traject Baanbrekend Werk gold de volledige sollicitatieplicht. Vanaf december 2014 tot november 2015 heeft [appellante] voldaan aan de sollicitatieplicht. Tussen november 2015 en mei 2016 zijn sollicitaties overgelegd maar die dateren allemaal van 3 mei 2016. Bovendien is op het bewijs van inschrijving bij UWV werkbedrijf vermeld dat [appellante] nul uren beschikbaar is voor werk. Vanaf mei 2016 zijn er geen sollicitaties meer geweest. Vanaf november 2016 geldt op last van de rechter-commissaris niet meer de volledige arbeidsplicht, maar een arbeidsplicht van maximaal 12 uur per week. Van spontane informatieverschaffing is nimmer sprake geweest. Wel is doorgaans (zij het meestal laat) gereageerd (door hulpverleners) op verzoeken van de bewindvoerder om inlichtingen.
Terecht wordt in het beroepschrift aangegeven dat bij de voordrachten tot tussentijdse beëindiging steeds het niet of onvoldoende voldoen aan de arbeids-en sollicitatieplicht als een van de redenen is aangegeven. Dat hieraan weinig aandacht is gegeven in de vonnissen van de rechtbank en het arrest van het hof is volgens de bewindvoerder toe te schrijven aan het bestaan van een dringendere reden voor tussentijdse beëindiging. Dat neemt niet weg dat bij de eindbeoordeling voor het al dan niet verkrijgen van een schone lei wel degelijk gekeken mag worden naar het nakomen van alle verplichtingen gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling. Verlenging van de schuldsanering is volgens de bewindvoerder niet aan de orde omdat een verlenging het uiteindelijke doel moet dienen dat er via het alsnog voldoen aan de inspanningsverplichting gespaard kan worden voor de schuldeisers (vgl. Rb Midden-Nederland 2-2-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:1527).
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep -zakelijk weergegeven- het volgende toegevoegd. De bewindvoerder is van mening dat [appellante] feitelijk nooit saneringsrijp is geweest. Daarbij komt dat het [appellante] , zelfs met alle ondersteuning en begeleiding van onder andere een beschermingsbewindvoerder, ook nooit is gelukt om volledig aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Tot slot geeft de bewindvoerder aan nog steeds niets te voelen voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling omdat dit voor de schuldeisers geen enkel positief effect zal hebben en de schuldenlast van [appellante] , ongeveer € 6.000,00 in concurrente vorderingen, ook maar relatief beperkt is en ook buiten de schuldsaneringsregeling zou moeten kunnen worden opgelost.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nogmaals heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting niet altijd, meer in het bijzonder niet gedurende de periode mei tot en met november 2014, naar behoren is nagekomen.
3.9.3.
Daar komt bij dat eveneens vast staat dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht ook niet steeds naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellante] haar bewindvoerder na de zitting van 6 oktober 2016, ondanks herhaalde verzoeken en herinneringen, zelfs in het geheel niet meer geïnformeerd, hetgeen zij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook heeft erkend, althans onbetwist heeft gelaten.
3.9.4.
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw. Evenmin zijn deze toerekenbare tekortkomingen, naar het oordeel van het hof, van een zodanige bijzondere aard of geringe betekenis dat deze buiten beschouwing zouden kunnen blijven.
Op dit moment kan naar het oordeel van het hof dan ook geen enkele sprake van een schone lei zijn.
3.9.5.
Daar staat evenwel tegenover dat [appellante] thans wel op een juiste wijze invulling geeft aan voornoemde sollicitatieplicht, de bewijzen van haar sollicitaties aan haar bewindvoerder doet toekomen en dat zij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk te kennen heeft gegeven te begrijpen wat er in dat kader van haar (eventueel met behulp van derden) wordt verwacht.
3.9.6.
Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat [appellante] , met name gelet op haar specifieke persoonlijke psychische problematiek, wellicht prematuur tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten. Onder meer doch niet uitsluitend het feit dat zij ten aanzien van de nakoming van eerdergenoemde informatieplicht nagenoeg volledig op de ondersteuning en begeleiding van derden is aangewezen, geeft aanleiding voor deze gedachte. Naar het hof begrijpt zijn er met betrekking tot het beschermingsbewind gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling de nodige wijzigingen geweest die de ondersteuning en begeleiding van [appellante] niet ten goede zijn gekomen en hun weerslag hebben gehad ten aanzien van onder meer de nakoming van de informatieplicht. Thans, zo heeft het hof begrepen, zou er evenwel sprake zijn van een stabiel beschermingsbewind zodat er, ook mede gelet op de persoonlijke groei welke [appellante] zegt te hebben doorgemaakt, in alle redelijkheid een juiste, dat wil zeggen tijdige en volledige, nakoming van de (spontane) informatieplicht van [appellante] verwacht mag worden.
3.9.7.
Het hof acht gelet op het vorengaande in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling, zoals subsidiair ook door [appellante] is verzocht, te verlengen en wel met een termijn van een half jaar, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de sollicitatie- en informatieverplichting, alsnog naar behoren na te komen. Het hof wijst [appellante] er hierbij nadrukkelijk op dat zij, nu zij niet volledig is ontheven van de sollicitatieplicht, zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] verificatoire bescheiden aan de bewindvoerder over te leggen inzake dat zij staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Voorts dient [appellante] steeds, en gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw ook spontaan, kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen.
3.9.8.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van een half jaar geïndiceerd is, zal de verlenging thans - gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 8 januari 2018, nu in de periode 13 mei 2017 tot en met 7 juli 2017 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in ieder geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met een half jaar na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 8 januari 2018;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en L.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2017.