nummer verklaring: CDS1300080639
uitspraakdatum: 2 februari 2017
uitspraak op grond van artikel 354 van de Faillissementswet
(“einduitspraak met schone lei na verificatievergadering”)
Bij vonnis van deze kamer van 30 januari 2014 is de schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
geboren op [1974] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] [woonplaats] ,
De rechtbank heeft, conform het verzoek van de bewindvoerder en onder verwijzing naar de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringen, geen verificatievergadering bepaald aangezien het uit te delen actief na aftrek van de boedelkosten minder dan € 2.000,-- bedraagt.
De bewindvoerder heeft bij eindverslag van 25 oktober 2016 meegedeeld dat de schuldenaar na toelating tot de regeling over een periode van 15 maanden niet aan zijn sollicitatieverplichting heeft voldaan. Nadat er een gesprek met de gerechtssecretaris heeft plaatsgevonden in maart 2015, is hij gaan solliciteren. Zij heeft daarom geadviseerd de duur van de regeling met 15 maanden te verlengen.
Hierop is op voordracht van de rechter-commissaris bepaald dat de terechtzitting als bedoeld in artikel 353 van de Faillissementswet niet pro forma zal plaatsvinden.
Op 26 januari 2017 heeft een eindzitting plaatsgevonden. Op deze zitting zijn de schuldenaar en de waarnemend bewindvoerder, mevrouw [A] , verschenen en gehoord.
Ter zitting heeft de bewindvoerder toegelicht dat de periode waarover niet gesolliciteerd is, niet 15 maar 14 maanden bedraagt. Voorts heeft de bewindvoerder meegedeeld dat recent gebleken is dat er nog een schuld is die niet op de schuldenlijst staat, die voortkomt uit de reeds voor toelating wsnp opengevallen nalatenschap van de moeder van de schuldenaar.
De schuldenaar heeft toegelicht dat hij zich na het gesprek met de gerechtssecretaris extra heeft ingespannen en meer dan vier sollicitaties per maand heeft verricht. Reacties op sollicitaties krijgt hij bijna nooit. Inmiddels heeft de gemeente vastgesteld dat hij meer begeleiding nodig heeft bij het verrichten van werkzaamheden, dan de begeleiding die hij eerder heeft gekregen. Verder heeft hij verklaard dat het hem achteraf duidelijk is geworden dat hij de nalatenschap van zijn moeder destijds had moeten verwerpen dan wel benificiair aanvaarden. Dat is niet tijdig gebeurd, doordat hij op dat moment opgenomen was bij Altrecht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting is gebleken dat de schuldenaar over een periode van 14 maanden niet aan zijn sollicitatieverplichting heeft voldaan. In die periode heeft de schuldenaar, die tijdens de gehele duur van de regeling een Participatiewet-uitkering heeft genoten - wel met goed gevolg een werktrajectraining gevolgd bij de gemeente. Ook heeft hij daarna gewerkt met behoud van uitkering bij UW Groen en UW Schone Parken, maar uit dit vrijwilligerswerk – om werkervaring op te doen – is hij uitgevallen. Verder staat vast dat de schuldenaar reeds bij toelating begeleiding ontving van maatschappelijk werk (SWBU) en de reclassering, en dat zijn vermogen onder beschermingsbewind stond. Dit was ook allemaal bekend bij de rechtbank ten tijde van zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling. Dat de schuldenaar aanvankelijk niet heeft gesolliciteerd, valt hem toe te rekenen, nu hij op diverse momenten op het bestaan van die verplichting gewezen is en hij geacht wordt voldoende ondersteuning te hebben gehad.
In beginsel zou een verlenging van de duur van de regeling, zoals de bewindvoerder heeft geadviseerd, dan ook passend zijn. Beëindiging zonder verlening van de schone lei voert immers te ver, aangezien de schuldenaar na het gesprek met de gerechtssecretaris zijn sollicitatieverplichting alsnog is nagekomen en ook steeds aan alle overige verplichtingen heeft voldaan.
De vraag is echter of verlenging ook in de situatie van deze schuldenaar passend is. Ter zitting is het beeld ontstaan dat de schuldenaar niet uit onwil, maar veeleer uit onmacht aanvankelijk niet heeft gesolliciteerd. Weliswaar heeft hij begeleiding van maatschappelijk werk, maar noch maatschappelijk werk, noch de beschermingsbewindvoerder waren ter zitting aanwezig voor ondersteuning. De bewindvoerder heeft het relaas van de schuldenaar, dat de gemeente inmiddels heeft geconstateerd dat hij meer begeleiding nodig heeft dan hij eerder heeft gekregen bij zijn werk in UW banen, niet weersproken. Eveneens acht de rechtbank zijn verklaring dat hij veelal geen reacties op sollicitaties krijgt, geloofwaardig. Ook dit is door de bewindvoerder niet weersproken.
De verlenging is geadviseerd om de eerdere tekortkoming te herstellen, maar een verlenging moet dan wel het uiteindelijke doel dienen dat er via het alsnog voldoen aan de inspanningsverplichting gespaard kan worden voor de schuldeisers. Dat lijkt in dit geval niet aan de orde. Tijdens de zitting is gebleken dat de schuldenaar zich vanaf maart 2015 binnen zijn mogelijkheden maximaal heeft ingespannen om werk te vinden. Desondanks is dit niet gelukt. Voorts is hij – nog steeds – aangewezen op begeleid werk via gemeente, waarbij thans is gebleken dat de schuldenaar zelfs meer begeleiding nodig heeft in UW banen dan hij in een eerder stadium heeft gekregen. De extra begeleiding heeft de gemeente nog niet kunnen bieden. De schuldenaar is dus aangewezen op banen binnen het aanbod van de gemeente. Dit betekent niet alleen dat er weinig geschikte functies voor handen zullen zijn, maar ook dat niet te verwachten valt hij binnen de duur van de verlenging werk zal vinden waarmee hij een hoger inkomen dan de Participatiewet-uitkering zal kunnen verwerven. Gezien deze feiten en omstandigheden is sprake van een tekortkoming van bijzondere aard en dient een verlenging reëel gezien niet het te bereiken doel. Vanwege de bijzondere aard van de tekortkoming zal de rechtbank die tekortkoming buiten beschouwing laten, en de schuldenaar de schone lei verlenen.
De vergoeding voor de bewindvoerder is berekend op € 3.201,50 (inclusief onkosten en omzetbelasting). Voor zover actief aanwezig is, kan de bewindvoerder de vergoeding als salaris opnemen.
stelt vast dat de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de sollicitatieplicht;
bepaalt dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard op grond van artikel 354 lid 2 Fw buiten beschouwing blijft;
verleent de schuldenaar de schone lei;
stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op € 3.201,50 en brengt dit bedrag ten laste van de schuldenaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F van Vugt en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2017.
[1]
[1]Hoger beroep tegen dit vonnis kan slechts worden ingesteld door een advocaat bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De termijn van hoger beroep is acht dagen, te rekenen na de dag van de uitspraak van het vonnis.