In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van de alleenstaande ouderkorting aan belanghebbende voor het jaar 2012. De zoon van belanghebbende was in 2012 minder dan zes maanden bij hem ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, terwijl hij feitelijk meer dan zes maanden bij belanghebbende woonde. Belanghebbende stelde dat hij recht had op de alleenstaande ouderkorting, ondanks het inschrijvingsvereiste. De Inspecteur van de Rijksbelastingdienst was van mening dat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor de korting, omdat de zoon niet langer dan zes maanden op hetzelfde adres stond ingeschreven.
Het Hof oordeelde dat de tekst van de wet geen ruimte biedt om van het inschrijvingsvereiste af te wijken, ook niet in gevallen waarin de feitelijke situatie anders is. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard. Het Hof concludeerde dat belanghebbende geen recht had op de alleenstaande ouderkorting, omdat de inschrijving in de basisadministratie leidend is. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.
De beslissing van het Hof werd genomen in aanwezigheid van de griffier E.A.J. Vermunt, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.