In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de belanghebbende als feitelijk bestuurder van een BV voor belastingschulden. De belanghebbende was aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 25.940, na een beschikking van de Ontvanger van de Belastingdienst. De belanghebbende stelde dat hij niet aansprakelijk kon worden gesteld omdat hij niet langer feitelijk bestuurder was en dat hij vertrouwen had ontleend aan een vervalste brief van de Belastingdienst waarin stond dat hij niet meer aansprakelijk zou worden gesteld. Het Hof oordeelde dat de brief niet authentiek was en dat de belanghebbende feitelijk bestuurder was, ondanks dat hij formeel geen bestuurder meer was. Het Hof concludeerde dat er geen tijdige melding van betalingsonmacht was gedaan en dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het niet melden van betalingsonmacht niet aan hem te wijten was. De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.