Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009. Belanghebbende had vorderingen op zijn broer ter hoogte van € 500.619, die hij had uitgeleend aan zijn broer voor de financiering van [F] B.V., waarin zijn broer 75% van de aandelen hield. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze vorderingen tot het ondernemingsvermogen van zijn tandartspraktijk behoren. Het Hof concludeert dat de vorderingen niet zijn ontstaan binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming en dat de werkzaamheden van belanghebbende voor [F] niet gericht waren op het behalen van voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.