ECLI:NL:HR:1999:AA2861
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- De Moor
- Van Vliet
- Hammerstein
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie van fiscale eenheid inzake omzetbelasting en ingangsdatum fiscale eenheid
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de fiscale eenheid X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 oktober 1998. De Inspecteur had op 4 november 1997 een beschikking gegeven waarin werd bepaald dat A, B B.V. en C B.V. met ingang van 1 juli 1997 als één ondernemer werden aangemerkt volgens artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het bezwaar tegen deze beschikking werd door de Inspecteur afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
Tijdens de cassatieprocedure werd vastgesteld dat de gemachtigde van belanghebbende, D, niet was verschenen bij de mondelinge behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, omdat belanghebbende op de hoogte was gesteld van de mondelinge behandeling en de gemachtigde geen bezwaar had gemaakt tegen afdoening zonder mondelinge behandeling. De Hoge Raad concludeerde dat het aan de gemachtigde zelf te wijten was dat hij niet aanwezig was.
Daarnaast oordeelde het Hof dat de omstreden beschikking ten onrechte als ingangsdatum van de fiscale eenheid 1 juli 1997 vermeldde. Volgens de wet zou de ingangsdatum de eerste dag van de maand na de beschikking moeten zijn. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze onjuiste vermelding niet tot vernietiging van de beschikking leidde, omdat belanghebbende geen belang had bij dit bezwaar. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.