ECLI:NL:GHSHE:2017:1014

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
200.203.493_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil en ontruiming in kort geding met betrekking tot overlast door onderbewindgestelde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de huur van een woning door [appellant 2] van Stichting Wonen Zuid. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de bewindvoerder van [appellant 2] het gehuurde binnen drie dagen na betekening van het vonnis moest ontruimen vanwege overlast die door [appellant 2] zou zijn veroorzaakt. De bewindvoerder en [appellant 2] hebben hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat de onderbewindgestelde in rechte vertegenwoordigd wordt door de bewindvoerder. Het hof oordeelt dat er geen schending van het recht op hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, aangezien de bewindvoerder ter zitting aanwezig was en het standpunt van [appellant 2] heeft kunnen verwoorden. De grieven van de bewindvoerder worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. De bewindvoerder en [appellant 2] worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof concludeert dat de ernst van de overlast voldoende is om de ontruiming te rechtvaardigen, en dat de vordering van Wonen Zuid om de overlast te beëindigen in het belang van alle huurders van het complex is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.203.493/01
arrest van 14 maart 2017
in de zaak van
1. De publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeenschappelijke regeling voor Sociale Kredietverlening en Schuldhulpverlening in Limburg,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [onderbewindgestelde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als de bewindvoerder resp. [appellant 2] ,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen te Heerlen,
tegen
Stichting Wonen Zuid,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Wonen Zuid,
advocaat: mr. A.N.A.G. Boer te Klimmen,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 november 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 14 oktober 2016, door de voorzieningenrechter/ kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in kort geding gewezen tussen de bewindvoerder en [appellant 2] als gedaagden en Wonen Zuid als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5377816 CV EXPL 16-8497)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met zes grieven en een productie;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [appellant 2] huurt sinds 17 juni 2013 van Wonen Zuid de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] . Het gehuurde is één van 16 geschakelde duplexwoningen. Naast [appellant 2] woonde tot voor kort op nummer [adres 2] mevrouw [bewoonster adres 2] en boven [appellant 2] op nummer [adres 3] woont de [bewoner adres 3] .
- Bij beschikking van 29 april 2015 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg de goederen die (zullen) toebehoren aan [appellant 2] onder bewind gesteld en bewindvoerder benoemd tot bewindvoerder over die goederen.
3.2.
In het vonnis waarvan beroep is, kort gezegd, de bewindvoerder veroordeeld om het gehuurde binnen drie dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en is hij veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter achtte de door [appellant 2] veroorzaakte overlast daartoe aannemelijk en voldoende ernstig voor de voorlopige voorziening.
3.3.
Tussen partijen is een bodemgeding aanhangig dat de ontbinding van de huurovereenkomst, op grond van overlast, tot inzet heeft. In dat geding is nog geen eindvonnis gewezen.
3.4.
Ingevolge artikel 1:441 lid 1, eerste volzin, BW wordt een onderbewindgestelde in rechte vertegenwoordigd door de bewindvoerder. Dit geldt ook als de inzet van het geding gedragingen betreffen die feitelijk door de onderbewindgestelde moeten worden uitgevoerd, hier de ontruiming, zie HR 7 maart 2014 ECLI:NL:HR:2014:525.
[appellant 2] is mitsdien niet-ontvankelijk in hoger beroep.
3.5.
In de memorie van antwoord heeft Wonen Zuid betoogt dat de bewindvoerder in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat er een bodemgeding loopt en de bewindvoerder thans geen spoedeisend belang meer heeft nu Heijnen is ontruimd en de woning inmiddels aan een derde is verhuurd zodat ongedaanmaking van de ontruiming niet meer mogelijk is. Dit verweer faalt. De bewindvoerder kan reeds voldoende belang ontlenen voor zijn hoger beroep aan de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling en het lopen van het bodemgeding staat aan een beslissing door dit hof niet in de weg, zie HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:666.
3.5.
Grief 1luidt:
Ten onrechte overweegt de Rechtbank dat de gevorderde nakosten zullen worden toegewezen.
3.5.1.
Uit de toelichting op deze grief blijkt dat de bewindvoerder niet bestrijdt dat de toegewezen nakosten verschuldigd zijn wanneer het vonnis in stand blijft. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van schending van het recht op hoor en wederhoor nu de zaak mondeling is behandeld buiten aanwezigheid van [appellant 2] , en dat daarom de zaak moet worden terugverwezen naar de kantonrechter.
3.5.2.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake geweest van schending van het recht op hoor en wederhoor. De bewindvoerder als formele procespartij en de advocaat zijn ter zitting verschenen en gehoord. De bewindvoerder is in de gelegenheid geweest het standpunt van [appellant 2] te verwoorden.
3.5.3.
De bewindvoerder heeft bovendien geen belang bij deze grief. Veronderstellenderwijze ervan uitgaande dat de grief slaagt, leidt die vaststelling nog niet tot een ander dictum (of er een ander dictum moet volgen hangt af van de inhoudelijke beoordeling) of tot terugverwijzing naar de kantonrechter nu de vordering is toegewezen op inhoudelijke gronden, zie HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:96.
3.6.
Grief 2luidt:
Ten onrechte oordeelt de Rechtbank dat de ontruiming binnen drie dagen na betekening van het vonnis had dienen plaats te vinden.
Blijkens de toelichting op de grief stelt de bewindvoerder zich op het standpunt dat [appellant 2] de gebruikelijke termijn van twee weken had moeten worden gegund.
3.6.1.
Bij deze grief heeft de bewindvoerder geen belang. Veronderstellenderwijze ervan uitgaande dat de grief slaagt, leidt die vaststelling nog niet tot een afwijzing van de ontruimingsvordering of tot een andere proceskostenbeslissing. De ontruiming heeft inmiddels plaatsgevonden zodat het hof ook geen andere termijn meer kan vaststellen.
3.7.
Grief 3luidt:
Ten onrechte oordeelt de Kantonrechter dat aan deze voorwaarden is voldaan in rechtsoverweging 4.3.
Grief 6, die het hof gezamenlijk met grief 3 zal beoordelen, luidt:
T
en onrechte oordeelt de kantonrechter dat de gestelde overlast door Heuen niet (voldoende) is weersproken.
3.7.1.
In grief 3 wordt gedoeld op rechtsoverweging 4.2 waarin de kantonrechter overweegt dat om een voorziening te kunnen treffen beoordeeld dient te worden of het aannemelijk is dat de rechter in een aanhangig te maken bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal toewijzen.
Blijkens de toelichting op de grief wordt deze maatstaf niet bestreden. Betoogd wordt dat aan deze maatstaf niet is voldaan. Ook het hof zal beoordelen of voorshands voldoende waarschijnlijk is dat de vordering in het bodemgeding zal worden toegewezen.
3.7.2.
In de rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.10 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter een uitvoerige uiteenzetting gegeven van de voorvallen en incidenten die zich in het recente verleden hadden voorgedaan. In rechtsoverweging 4.3 overweegt de kantonrechter dienaangaande:
De gestelde overlast, en dan met name de ernstige bedreigingen jegens bovenbuurman [bewoner adres 3] en het incident met diens moeder, de vernielingen aan de ruiten en de overige hierboven genoemde incidenten waaronder het gooien van een verfblik naar een vriend van [bewoner adres 3] en het gooien met een stok met een ijzeren punt, is enerzijds gemotiveerd gesteld en ter zitting door enkele betrokkenen bevestigd, en anderzijds - ook doordat [appellant 2] niet ter zitting is verschenen - niet althans onvoldoende concreet weersproken Daarmee staat het in deze procedure vast. Dc duur, frequentie en ernst van die overlast rechtvaardigen zonder meer de veroordeling tot ontruiming in kort geding.
3.7.3.
Tegenover de door Wonen Zuid aan [appellant 2] gemaakte verwijten, die deugdelijk zijn onderbouwd met verklaringen en rapportages, heeft de bewindvoerder – en dan niet eens op alle punten - slecht blote ontkenningen gesteld, de ernst van de feiten gebagatelliseerd en de buren medeschuld verweten. Zo erkent de bewindvoerder dat [appellant 2] niet op goede voet staat met [bewoner adres 3] , maar dit zou niet aan [appellant 2] liggen. Voorgesteld wordt dat beiden moeten vertrekken (ad grief 2). Verklaringen van derden ten gunste van [appellant 2] zijn evenwel niet overgelegd. Ook niet in hoger beroep (bijvoorbeeld van zijn stelling dat [bewoner adres 3] zelfs door de politie niet meer wordt geloofd), noch bij de conclusie van antwoord in het bodemgeding. De stellingen van Wonen Zuid zijn mitsdien onvoldoende gemotiveerd weersproken, ook in hoger beroep.
3.7.4.
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter derhalve terecht geoordeeld dat sprake was van zodanige overlast dat de ontruiming van [appellant 2] aangewezen was, temeer daar uit de opgesomde incidenten inderdaad blijkt van ernstige overlast. Ook het hof heeft uit het door Wonen Zuid gestelde de overtuiging gekregen dat de duur, frequentie en ernst van de overlast een ontruiming rechtvaardigt. Het hof voegt hier nog aan toe dat, zelfs als ook [bewoner adres 3] blaam treft, de gelaste voorziening nog steeds gerechtvaardigd is. De vordering van Wonen Zuid strekt er immers toe om aan de overlast een einde te maken, in het belang van alle huurders van het complex.
3.7.5.
De grieven 3 en 6 falen.
3.8.
De
grief 4luidt:
Ten onrechte oordeelt de kantonrechter dat een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt.
3.8.2.
Blijkens de toelichting op de grief betwist [appellant 2] de hem gemaakte verwijten, beroept hij zich op zijn woonrecht en meent hij dat had kunnen worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel zoals het opleggen van een dwangsom en een gedragsaanwijzing.
3.8.3.
Het hof verwerpt dit betoog. Naar het oordeel van het hof zijn de gedragingen van [appellant 2] , de lange duur daarvan en de verwijten die hem gemaakt kunnen worden, mede in aanmerking nemende de pogingen van Wonen Zuid om het gedrag te verbeteren, zodanig frequent en ernstig dat zijn woonbelang daarvoor moet wijken en dat voor een andere maatregel dan ontruiming geen plaats is.
3.9.
Grief 5 betreft de proceskosten. Deze grief heeft geen zelfstandige betekenis.
3.10.
[appellant 2] en de bewindvoerder worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
op het hoger beroep van [appellant 2] :
verklaart [appellant 2] niet-ontvankelijk in hoger beroep;
op het hoger beroep van de bewindvoerder:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
op het hoger beroep van [appellant 2] en de bewindvoerder:
veroordeelt [appellant 2] en de bewindvoerder in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Wonen Zuid op € 718,- aan griffierecht en op € 894,- aan salaris advocaat,
en
voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden,
en
bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening,
en
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M.G.W.M. Stienissen en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 maart 2017.
griffier rolraadsheer