In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag en een boetebeschikking opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag, gedateerd op 18 april 2014, betrof een bedrag van € 10.000 aan belasting en een boete van € 5.000. De Inspecteur verklaarde de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2016 werd belanghebbende gehoord, maar de Inspecteur was niet aanwezig. Het Hof stelde vast dat de uitnodiging voor de zitting op tijd was verzonden, maar dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking tijdig waren verzonden. Belanghebbende betwistte de ontvangst van de naheffingsaanslag en stelde dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de aanslag op de dag van dagtekening was verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van bezwaar niet was aangevangen.
Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, en verklaarde belanghebbende alsnog ontvankelijk in zijn bezwaren. De zaak werd terugverwezen naar de Inspecteur voor verdere behandeling. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.003 bedroegen.