ECLI:NL:GHSHE:2016:5280

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
15/01438
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaren tegen naheffingsaanslag en boetebeschikking in belastingrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag en een boetebeschikking opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag, gedateerd op 18 april 2014, betrof een bedrag van € 10.000 aan belasting en een boete van € 5.000. De Inspecteur verklaarde de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2016 werd belanghebbende gehoord, maar de Inspecteur was niet aanwezig. Het Hof stelde vast dat de uitnodiging voor de zitting op tijd was verzonden, maar dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking tijdig waren verzonden. Belanghebbende betwistte de ontvangst van de naheffingsaanslag en stelde dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de aanslag op de dag van dagtekening was verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van bezwaar niet was aangevangen.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, en verklaarde belanghebbende alsnog ontvankelijk in zijn bezwaren. De zaak werd terugverwezen naar de Inspecteur voor verdere behandeling. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 2.003 bedroegen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01438
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 november 2015, nummer BRE 15/1652 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden naheffingsaanslag en boetebeschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen opgelegd ten bedrage van € 10.000 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 5.000. De tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gemaakte bezwaren zijn bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 248.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 14 oktober te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A] . Namens de Inspecteur is niemand verschenen.
De griffier heeft verklaard dat zij de Inspecteur bij op 22 september 2016, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door de Inspecteur zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.
Hieruit volgt dat de uitnodiging op 23 september 2016 op het door de Inspecteur opgegeven adres is afgeleverd.
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
De naheffingsaanslag is met dagtekening 18 april 2014 verzonden naar het adres [a-straat] 8, [postcode] [woonplaats] , het adres waarop belanghebbende op deze datum stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 juli 2014, bij de Inspecteur ingekomen op 21 augustus 2014, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het bezwaar.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Belanghebbende heeft hieraan ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd.
Belanghebbende
Indien het Hof beslist dat het bezwaar ontvankelijk is, wens ik dat de zaak wordt teruggewezen naar de Inspecteur. De post wordt niet meer bezorgd zoals vroeger, recent is nog een envelop van de Belastingdienst bij een buurvrouw van enkele huizen verder bezorgd. Bij aangetekende verzending is dat anders. Er is gereageerd op de aanmaning, de naheffingsaanslag heb ik niet ontvangen. Ik wil niet mijn broer beschuldigen, want ik weet niet of hij de naheffingsaanslag heeft ontvangen. Het kan zijn dat de naheffingsaanslag niet eens bezorgd is. De Inspecteur stelt dat de naheffingsaanslag is verzonden en dus ook moet zijn aangekomen. Dat kan zo zijn bij verzending per e-mail of bij betekening door de deurwaarder, maar niet in dit geval. Ik weet niet of de naheffingsaanslag tijdig is verzonden. Ik kan verder de werkwijze van de Inspecteur niet controleren. Ik ga er van uit dat de werkwijze correct is, maar of het zo daadwerkelijk gelopen is, weet ik niet. Ik kan niet beoordelen of de aanslag feitelijk verzonden is voor de datum van dagtekening van de naheffingsaanslag en bestrijd dat dit is gebeurd. Ik wil graag van u horen dat ik ontvankelijk ben in mijn bezwaar.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, ontvankelijkverklaring in het bezwaar en terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het Hof stelt voorop dat de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslag en de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boetebeschikking, afzonderlijk beoordeeld dienen te worden (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, nr. 43.871, ECLI:NL:HR:2008:BD0469, BNB 2008/175).
4.2.
De naheffingsaanslag is gedagtekend 18 april 2014. De bekendmaking van een aanslag geschiedt ingevolge artikel 3:41, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), door toezending of uitreiking door de ontvanger van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. Indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. In een zodanig geval vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van terpostbezorging.
Belanghebbende heeft gemotiveerd bestreden dat de naheffingsaanslag respectievelijk de boetebeschikking uiterlijk op de dag van de dagtekening daarvan zijn verzonden.
4.3.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar gericht tegen de naheffingsaanslag overweegt het Hof als volgt. De Inspecteur heeft gesteld dat bij het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag, in overeenstemming met de gebruikelijke werkwijze bij het verzenden van (naheffings)aanslagen, een datum van dagtekening is gekozen die twee á drie weken in de toekomst is gelegen en dat dit voor de onderhavige naheffingsaanslag volgt uit de opdracht voor invordering die ter zake van onder meer de onderhavige naheffingsaanslag op 4 april 2014 aan de Ontvanger is verstrekt.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof kan uit de omstandigheid dat de naheffingsaanslag blijkens de opdracht tot invordering op 4 april 2014 was vastgesteld, niet worden afgeleid dat de naheffingsaanslag uiterlijk op de dag van de dagtekening aan belanghebbende is verzonden. Stukken van aangetekende verzending of andere stukken waaruit volgt dat de aanslag uiterlijk op de dag van de dagtekening is verzonden, zijn door de Inspecteur niet overgelegd. Gelet hierop heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag uiterlijk op de dag van de dagtekening is verzonden aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat hij de naheffingsaanslag nimmer heeft ontvangen. Onder die omstandigheden is de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb niet aangevangen, zodat van een overschrijding van die termijn geen sprake kan zijn. Belanghebbende is gelet op het voorgaande ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de naheffingsaanslag.
4.5.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boetebeschikking overweegt het Hof als volgt. Belanghebbende heeft gesteld dat hij niet binnen zes weken na dagtekening van de boetebeschikking bezwaar heeft kunnen maken, omdat hij de boetebeschikking niet heeft ontvangen. De Inspecteur, die de onjuistheid van deze stelling van belanghebbende dient te bewijzen, is gelet op het onder 4.4 overwogene, niet in deze bewijslast geslaagd. Belanghebbende is gelet op het voorgaande ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de boetebeschikking.
4.6.
Indien de Inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, van de Awb de Inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (Hoge Raad 9 juni 2006, nr. 41 130, ECLI:NL:HR:2006:AX7330, BNB 2006/290).
4.7.
Het Hof ziet geen aanleiding om af te wijken van artikel 8:72, lid 4, van de Awb. Het Hof acht hierbij doorslaggevend dat belanghebbende ter zitting uitdrukkelijk heeft verzocht om terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur indien het Hof tot het oordeel komt dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaren en niet duidelijk is dat belanghebbende niet wordt benadeeld doordat het Hof zelf in de zaak voorziet.
4.8.
Gelet op het voorgaande dient het geding terug naar de Inspecteur te worden gewezen om opnieuw uitspraak op de bezwaren te doen.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur dienen te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 167 respectievelijk € 248 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.12.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 496 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 992.
4.13.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 496 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 992, vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van belanghebbende zelf voor het bijwonen van de zitting, te becijferen op de kosten van het openbaar vervoer tweede klasse voor het traject
[woonplaats] – ’s-Hertogenbosch en vice versa van € 19.
4.14.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten bedragen in totaal € 2.003.
4.15.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
  • verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in zijn bezwaren,
  • wijst het geding terug naar de Inspecteur ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak,
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 415 vergoedt, en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 2.003.
Aldus gedaan op 24 november 2016 door T.A. Gladpootjes, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.