De man voert in zijn beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
De man is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat tussen de man en [minderjarige] geen sprake is van ‘family life’ in de zin van een werkelijke uitoefening door de man van nauwe persoonlijke betrekkingen.
Na de (ongeplande) verwekking van [minderjarige] is geen liefdesrelatie tussen de man en moeder tot stand gekomen, hetgeen de moeder wel wilde. De man wilde geen valse verwachtingen wekken bij de moeder en hij diende zijn aanstaande vaderschap nog te verwerken. De man heeft betwist dat hij van aanvang af “niks wilde” van [minderjarige] . In de berichten waar de moeder in dit kader naar verwijst, doelde de man op een liefdesrelatie c.q. gezinsleven met de moeder. De relatie tussen partijen raakte verstoord toen de moeder daarop bleef aandringen en de man de moeder op afstand hield.
Tegen het einde van de zwangerschap wilde de moeder echter niets meer van de man en kennismaking van de man met [minderjarige] weten. De man heeft via WhatsApp aan de vrouw kenbaar gemaakt dat hij in gesprek wilde komen over zijn rol in het leven van zijn kind en dat hij er voor [minderjarige] en de moeder wilde zijn. De man wilde zijn verantwoordelijkheid nemen. Tevens heeft de man in juni 2014 de moeder willen bezoeken, maar daarbij stond de man voor een gesloten deur.
Kort na de geboorte van [minderjarige] heeft de man opnieuw contact opgenomen met de moeder. Hij heeft aangegeven [minderjarige] te willen zien en een bijdrage te willen leveren in het geluk van de moeder en de kinderen. Hij heeft geuit te hopen samen het beste voor [minderjarige] te kunnen doen zodat zij gelukkig wordt. Toen de moeder het contact afhield heeft de man verzocht duidelijkheid te verschaffen, anders zou er een rechter aan te pas komen. In de periode daarna betrof het contact tussen partijen (en hun advocaten) met name het door de man gewenste DNA-onderzoek. Gelet op de houding van de moeder in die periode heeft de man geen moment gedacht dat de moeder het contact tussen de man en [minderjarige] niet zou toestaan. Volgens de man kan uit zijn handelen enkel worden afgeleid dat hij de intentie had een rol te spelen in het leven van [minderjarige] en de moeder bij te staan.
De man doet een beroep op het bepaalde in artikel 8 EVRM en de jurisprudentie van het EHRM (21 december 2010, Anayo/Duitsland), de rechtbank Den Haag (8 april 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:6336), het gerechtshof Amsterdam (17 juni 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3692 en de rechtbank Midden-Nederland (20 januari 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:225). Het niet toelaten van contact levert een ontoelaatbare schending op van het recht van de man en [minderjarige] op eerbieding van het privéleven. Dat de man [minderjarige] nog niet heeft gezien is het gevolg van de opstelling van de moeder kort vóór en na de geboorte van het kind. Zij belijdt desgevraagd de bereidheid om de kennismaking mogelijk te maken maar als er concreet meegewerkt moet worden, geeft de moeder niet thuis.
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij van meet af aan het contact met de moeder over [minderjarige] heeft afgehouden en dat de man een halfslachtige poging heeft gedaan om kort vóór en na de geboorte contact te leggen. Uit het berichtenverkeer van partijen blijkt dat de moeder heeft begrepen wat de man wil: betrokkenheid tonen en zijn kind leren kennen. De moeder was en is niet van plan de man enige plaats te geven in het leven van het kind.
De man gunt [minderjarige] ook een gezinsleven in het gezin dat hij ondertussen vormt met zijn nieuwe partner, haar zoontje en het kind dat uit die relatie is geboren. [minderjarige] heeft voorts belang bij kennismaking met de familie van wie zij afstamt.
De man ervaart dat hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [minderjarige] . De man heeft [minderjarige] verwekt en daarmee behoort zij tot zijn familie. De moeder heeft voorts tijdens gesprekken en tijdens een bezoek van de man bij haar thuis haar visie op haar gezin en de toekomst met de man gedeeld. Hierdoor en door foto’s die hij van [minderjarige] heeft gezien op social media, heeft de man een beeld van de wereld waarin zij opgroeit. Daarmee is [minderjarige] een onderdeel van de identiteit van de man.
Volgens de man dient de raad onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van een omgangsregeling waarbij zijn recht op family life met [minderjarige] en het recht van de man en [minderjarige] op private life geëerbiedigd worden. In het kader van het raadsonderzoek kunnen tussen partijen gesprekken plaatsvinden over de onderwerpen afstammingsinformatie en contact met de man.