Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
18 februari 2015, nummer AWB 14/406, in het geding tussen
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
- Beheer B.V. is over het bedrag van € 235.000 de wettelijke rente verschuldigd;
- het bedrag van € 235.000 wordt in 5 jaarlijkse termijnen van € 47.000 afgelost, waarbij de eerste aflossing geschiedt op 31 december 2010. Vervroegde aflossing is mogelijk.
Er zijn geen zekerheden gesteld. De verschuldigde rente verrekent Beheer B.V. jaarlijks via rekening-courant met belanghebbende. Voor het jaar 2008 heeft Beheer B.V. € 11.750 aan rente door middel van verrekening aan belanghebbende betaald.
- hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van belanghebbende;
- hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennootschappen die de overeenkomst zijn aangegaan;
- pandrecht op de voorraden;
- pandrecht op de bedrijfsinventaris;
- pandrecht op de vorderingen;
- de in Beheer B.V. aanwezige pensioenvoorziening zal niet zonder vooroverleg met de ABN extern worden ondergebracht.
de Bank kredietfaciliteiten zal verstrekken danwel heeft verstrekt aan de Kredietnemer[toevoeging Hof: Beheer B.V. c.s.]
;-
de Bank tot een en ander bereid is onder meer onder de voorwaarde dat de vordering van de Schuldeiser[toevoeging Hof: belanghebbende]
, groot EUR 235.000,= (muntsoort en bedrag), ten laste van de Kredietnemer, blijkens balans per 31.12.2007, zal worden achtergesteld bij die van de Bank, zoals hierna is omschreven,
De Schuldeiser en de Kredietnemer verbinden zich bij deze tegenover de Bank en jegens elkaar om zolang de Kredietnemer bij de Bank kredietfaciliteiten geniet of aan de Bank iets schuldig is uit welken hoofde ook, zo in als buiten rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer, met betrekking tot voormelde vordering van de Schuldeiser op de Kredietnemer geen (rechts-)handelingen te verrichten of na te laten waardoor de vordering:
geheel of gedeeltelijk teniet gaat dan wel geheel of gedeeltelijk het vermogen van de Schuldeiser verlaat; ofwel
met een beperkt recht wordt bezwaard;
Voor het geval van faillissement, surseance van betaling, schuldsanering, ontbinding of overlijden van de Kredietnemer verpandt de Schuldeiser tot meerdere zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van de Kredietnemer jegens de Bank nu voor alsdan aan de Bank zijn bij deze akte achtergestelde vordering op de Kredietnemer met alle daaraan verbonden rechten, terwijl de achterstelling in dat geval (faillissement, surseance van betaling, schuldsanering, ontbinding of overlijden van de Kredietnemer) geacht wordt zonder nadere handelingen vervallen te zijn, tenzij de Bank te kennen heeft gegeven dat de achterstelling geheel of gedeeltelijk in stand dient te blijven. De voor deze verpanding noodzakelijke mededeling aan de Kredietnemer wordt bij deze akte geacht te zijn gedaan.
De Schuldeiser is verplicht op eerste vordering van de Bank terstond het geschrift waaruit zijn vordering op de Kredietnemer blijkt aan de Bank toe te zenden.
Tenslotte komen de Bank en de Schuldeiser overeen dat, indien de Schuldeiser op enigerlei wijze in strijd handelt met:
het in artikel 1. (i) in deze akte bepaalde, de Schuldeiser ten behoeve van de Bank een dadelijk opeisbare boete verbeurt ten belope van het bedrag waarmee de achtergestelde vordering naar het oordeel van de Bank geheel of gedeeltelijk teniet is gegaan danwel geheel of gedeeltelijk het vermogen van de Schuldeiser heeft verlaten;
het in artikel 1. (ii) of het overige in deze akte bepaalde, de Schuldeiser ten behoeve van de Bank een dadelijk opeisbare boete verbeurt ten belope van het bedrag gelijk aan dat van de achtergestelde vordering.”
Op [datum 2] 2010 zijn alle vennootschappen failliet verklaard. In het verslag van de curator staat vermeld dat het faillissement in belangrijke mate veroorzaakt is door externe factoren: “de ontwikkelingen op de markt en de financiële crisis die eind 2008 begin 2009 de kop op stak”, aldus de curator.
€ 144.110 als kosten vermeld. Volgens de toelichting, opgenomen in de aangifte, bestaat voormeld bedrag voor € 100.000 uit een ”Voorziening achtergestelde lening”.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
2. Moet de lening reeds ten tijde van de verstrekking in 2007 worden aangemerkt als een onzakelijke lening? Zo nee:
3. Is de lening op 8 december 2008 onzakelijk geworden?
4. Dient belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel te worden gehonoreerd gelet op de aanslagregeling 2010 en 2011?
De Inspecteur concludeert primair tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 146.975; en subsidiair tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
Met hetgeen de Inspecteur heeft gesteld, heeft hij naar het oordeel van het Hof geen concrete aanwijzingen ingebracht dat partijen op het moment van geldverstrekking geen lening hebben beoogd. Dat de aflossing begon te lopen drie jaren na de verstrekking van de lening, maakt de lening evenmin tot een schijnlening.
“Of sprake is van een onzakelijke lening dient te worden beoordeeld naar het moment van het aangaan van de lening met dien verstande dat een zakelijke lening gedurende haar looptijd ten gevolge van onzakelijk handelen van de crediteur alsnog een onzakelijke lening kan worden (HR 25 november 2011, nr. 08/05323, LJN BN3442, BNB 2012/37). Voor het niet in aanmerking nemen van een debiteurenverlies op een lening die bij het aangaan zakelijk was, zal de inspecteur feiten (en omstandigheden) aannemelijk moeten maken waaruit volgt op welk moment een zakelijk handelende derde in soortgelijke omstandigheden als belanghebbende (waaronder de kennis die belanghebbende heeft van de debiteur), welke maatregel zou hebben genomen om zijn rechten voortvloeiende uit de desbetreffende vordering veilig te stellen, en in hoeverre deze daarin dan zou zijn geslaagd. Indien deze analyse ertoe leidt dat en in hoeverre ook een derde verlies zou hebben geleden, is het door belanghebbende geleden verlies in zoverre aftrekbaar.”
31 december 2010 verplicht is af te lossen, maakt dit niet anders, nu partijen tevens zijn overeengekomen dat vervroegde aflossing mogelijk is zonder berekening van boeterente. De rechtbank acht de lening ten tijde van de verstrekking zakelijk.”
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat een zakelijk handelende derde in soortgelijke omstandigheden als belanghebbende op 8 december 2008 met succes andere maatregelen zou hebben genomen om zijn rechten uit de geldlening veilig te stellen. Belanghebbende heeft zijn positie als schuldeiser niet verslechterd door de formalisering van de achterstelling en het aanvaarden van de voorwaarden, die bij dergelijke grote financieringen als de onderhavige volstrekt gebruikelijk zijn. Bovendien sluit deze achterstelling de facto aan bij de achterstelling die belanghebbende in 2007 al met Beheer B.V. was overeengekomen. Voorts betekent de voorwaarde, dat de lening slechts met toestemming van de ABN mag worden afgelost niet, zoals de Inspecteur stelt, dat op de lening niet mag worden afgelost. Gelet op de positie van de onderneming op 8 december 2008, waarbij de bank bereid was een miljoenenlening te verstrekken, ondanks het feit dat de bankencrisis toen al uitgebroken was, en gezien het feit dat deze miljoenenlening ook in januari 2009 daadwerkelijk is verstrekt, kan niet worden gezegd dat door akkoord te gaan met de daarbij gestelde voorwaarden, de aflossing op belanghebbendes lening imaginair is geworden. De financiering door de bank van nieuwbouw en innovatieve activiteiten van de onderneming betekent naar het oordeel van het Hof geen verslechtering van de positie van belanghebbende als crediteur. Ook het feit dat in de formele achterstelling een boeteclausule is opgenomen, heeft naar het oordeel van het Hof niet tot gevolg dat de positie van belanghebbende als schuldeiser was verslechterd. De boeteclausule heeft immers slechts tot doel de rechten van de bank te onderstrepen ter voorkoming van wanprestatie en schept in zoverre geen aanvullende rechten van de bank ten koste van belanghebbende als schuldeiser. Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot de overige door de bank gestelde (standaard)voorwaarden, die gebruikelijk zijn bij dergelijke grote financieringen als de onderhavige.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen de beschikking heffingsrente.
op 2 (punten) x € 496 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), is op € 992 voor het hoger beroep bij het Hof; dat is in totaal op € 2.232.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.725;
- vermindert de beschikking heffingsrente overeenkomstig;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 168, vergoedt, en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.232.