Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
4. Beoordeling van het geschil
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die zijn opgelegd aan de belanghebbende, een ingenieur en directeur/grootaandeelhouder van verschillende vennootschappen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2008, 2009 en 2010, waarbij hij stelde dat de belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een eerdere uitspraak de navorderingsaanslagen voor het jaar 2008 gegrond verklaard, maar de aanslagen voor de jaren 2009 en 2010 ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de door hem ontvangen bedragen geen belastbare inkomsten zijn, maar leningen van een derde partij. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de ontvangen bedragen als leningen moeten worden aangemerkt. Het Hof heeft de inspecteur in zijn standpunt gevolgd dat de ontvangen bedragen als belastbare inkomsten moeten worden aangemerkt, gezien de rol van de belanghebbende als directeur/grootaandeelhouder van de vennootschappen en de aard van de ontvangen bedragen.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2009 en 2010 terecht zijn opgelegd. De boetebeschikkingen zijn verlaagd, maar de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om deze verder te matigen. De uitspraak is gedaan op 13 oktober 2016.