In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de Rechtbank Zeeland-West Brabant om kennis te nemen van het beroep van belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de Rechtbank, waarin zij stelt dat de Rechtbank niet bevoegd was om de zaak te behandelen. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank inderdaad onbevoegd was, omdat belanghebbende ten tijde van het indienen van het beroep woonachtig was in 's-Gravenhage, waardoor de Rechtbank 's-Gravenhage bevoegd was. Het Hof heeft begrip voor de verwarring die bij belanghebbende is ontstaan door de gang van zaken tijdens de zitting, waar twee rechters aanwezig waren, maar slechts één rechter in het proces-verbaal werd vermeld. Dit is in strijd met de wettelijke bepalingen die vereisen dat partijen op de hoogte zijn van wie de uitspraak doet. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart deze onbevoegd, en draagt de griffier op om het dossier door te sturen naar de Rechtbank 's-Gravenhage. Tevens wordt het griffierecht dat door belanghebbende is betaald, vergoed.