Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
12 september 2014, nummer AWB 13/3319, in het geding tussen
1.Ontstaan en loop van het geding
[a-straat] 8a te [woonplaats] (hierna ook: [woonplaats] ) per waardepeildatum
1 januari 2012 is vastgesteld op € 446.000 (hierna: de beschikking). Tegelijkertijd met de beschikking is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag onroerende zaakbelasting voor het jaar 2013 opgelegd (hierna: de aanslag). De bezwaren tegen de beschikking en de aanslag zijn bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Heffingsambtenaar gegrond verklaard, waarbij de waarde van de onroerende zaak is verlaagd naar € 63.000.
€ 44 geheven. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de beschikking vernietigd (het Hof begrijpt deze overweging van de Rechtbank aldus, dat de Rechtbank de beschikking heeft gewijzigd), de waarde verminderd tot € 40.000, bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar, respectievelijk beroep, vergoedt tot een bedrag van € 243, respectievelijk € 974, en gelast dat de Heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 44 aan belanghebbende vergoedt.
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
2. Heeft de Heffingsambtenaar terecht de onroerende zaak als een afzonderlijk object in het kader van de Wet WOZ aangemerkt?
3. Dient de waarde van de onroerende zaak zoals deze door de Rechtbank is vastgesteld, te worden verlaagd?
De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde mening toegedaan.
De Heffingsambtenaar concludeert bij nader inzien tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Heffingsambtenaar, en tot vernietiging van de beschikking en de aanslag, omdat deze aan een verkeerde gebruiker zijn opgelegd. Subsidiair concludeert de Heffingsambtenaar tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
Belanghebbende stelt zich echter op het standpunt dat de onroerende zaak in feite de vader niet ter beschikking staat, omdat indien hotelgasten gebruik wensen te maken van de onroerende zaak, hij deze afstaat en elders overnacht. Dit betekent, zo stelt belanghebbende, dat de onroerende zaak één geheel vormt met het hotel en met het hotel als één WOZ-object dient te worden aangemerkt. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt, dat van het recht van gebruik en bewoning in wezen geen gebruik wordt gemaakt, kopieën van enkele facturen overgelegd, waaruit blijkt dat de onroerende zaak in 2013 (als kamer met het nummer 20) vier maal is verhuurd aan hotelgasten (te weten van 3 tot 7 augustus 2013, van 4 tot 7 september 2013, van 16 tot 19 november 2013 en van 29 november tot 1 december 2013). Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de beschikking, omdat volgens hem de onroerende zaak met het hotel één samenstel vormt als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ.
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel
aof onderdeel
bbedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel
aof onderdeel
bbedoelde eigendommen of in onderdeel
cbedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
(...).”
Vertaald naar de hier aan de orde zijnde situatie, heeft de vader als gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning het genot van de onroerende zaak en niet belanghebbende. De vader is derhalve de belastingplichtige met betrekking tot de onroerende zaak en niet belanghebbende. Het feit dat enkele keren per jaar de onroerende zaak afgestaan wordt aan hotelgasten, maakt dat niet anders.
5. Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;
- verklaart het tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken van de Heffingsambtenaar;
- vernietigt de beschikking en de aanslag;
- gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.282,82.