ECLI:NL:GHSHE:2016:4167

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
200.144.765_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon bij onjuist ingevuld aanvraagformulier voor inboedelverzekering

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een assurantietussenpersoon voor schade die de verzekerde heeft geleden door een onjuist ingevuld aanvraagformulier voor een inboedelverzekering. De appellante, die in oktober 2005 een aanvraag deed voor een nieuwe inboedelverzekering, stelde dat het assurantiekantoor haar had gevraagd een blanco formulier te ondertekenen en dat het kantoor vervolgens het formulier foutief had ingevuld. Na een brand in haar woning op 7 juli 2006, waarbij aanzienlijke schade ontstond, ontving zij slechts een deel van de schadevergoeding van de verzekeraar, omdat er sprake was van onderverzekering. De kantonrechter had in eerdere vonnissen geoordeeld dat de zorgplicht van de assurantietussenpersoon mogelijk was geschonden, maar dat de appellante niet in haar bewijsopdracht was geslaagd. In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de assurantietussenpersoon onrechtmatig had gehandeld of tekort was geschoten in zijn zorgplicht. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en veroordeelde de appellante in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.144.765/01
arrest van 20 september 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. T.E. van der Bent te Zeist,
tegen

1.[Assurantiën] Assurantiën,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats 2] ,
3.
Hatruco B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: [Assurantiën] Assurantiën c.s. (enkelvoud),
advocaat: mr. A.S. van Randwijck te Rotterdam,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 20 mei 2014 en 7 april 2015 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer 801421/12-46 gewezen vonnissen van 7 maart 2013 en 28 november 2013.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 7 april 2015 waarin het hof heeft beslist op een tweetal door [appellante] opgeworpen kwesties;
  • het voortgezette pleidooi d.d. 7 september 2015 waarbij door de advocaten van partijen is gepleit aan de hand van pleitnota’s;
  • de voorafgaand aan het voortgezette pleidooi door de advocaat van [appellante] aan het hof toegezonden producties die bij gelegenheid van het voortgezette pleidooi in het geding zijn gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

9.1.
In het geding in hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
9.1.1.
[appellante] heeft zich in oktober 2005 gewend tot [Assurantiën] Assurantiën c.s. omdat zij - in verband met haar echtscheiding - ging verhuizen naar een huurwoning en een nieuwe inboedel-, rechtsbijstand- en WA-verzekering wenste af te sluiten. Zij was (samen met haar ex-man) al jaren cliënt van [Assurantiën] Assurantiën c.s.
9.1.2.
In verband met de aanvraag voor de drie nieuwe verzekeringen heeft [appellante] een aanvraagformulier ondertekend (productie 1 bij inleidende dagvaarding). Het formulier is gedateerd 18 oktober 2005.
9.1.3.
Met betrekking tot de aangevraagde inboedelverzekering vermeldt het aanvraagformulier een geschatte inboedelwaarde en een te verzekeren bedrag van
€ 23.000,-, alsmede een garantie tegen onderverzekering.
9.1.4.
Op 7 juli 2006 heeft brand gewoed in de door [appellante] bewoonde woning. De door de verzekeraar ingeschakelde expert heeft in diens rapport (productie G1 bij conclusie van antwoord) de inboedelschade begroot op € 34.502,-.
9.1.5.
De verzekeraar heeft slechts een deel van de schade aan [appellante] uitgekeerd, namelijk een bedrag van € 19.450,12, omdat ten aanzien van de inboedelverzekering sprake was van een aanzienlijke onderverzekering en omdat de verzekeraar zich op het standpunt stelde dat de garantie tegen onderverzekering niet van toepassing was vanwege het feit dat de inboedelwaardemeter die de basis heeft gevormd voor de berekening van het te verzekeren bedrag, onjuist was ingevuld. Daarbij ging het in het bijzonder om een tweetal punten:
- bij “WOZ-waarde woning” was het vakje “t/m € 70.000,-” aangekruist, corresponderend
met 3 punten, terwijl het vakje “t/m € 245.000,-“ aangekruist had moeten worden,
corresponderend met 22 punten;
- bij “Geschat huurdersbelang” was het vakje “t/m € 2.500,-“ aangekruist, corresponderend
met 5 punten, terwijl het vakje “meer dan € 3.750,-“ aangekruist had moeten worden,
corresponderend met 14 punten.
9.2.
[appellante] vordert van [Assurantiën] Assurantiën c.s. in de onderhavige procedure een schadevergoeding ten bedrage van € 15.052,71 zijnde het verschil tussen enerzijds haar schade als gevolg van de brand op 7 juli 2006 en anderzijds het van de verzekeraar ontvangen bedrag. [appellante] baseert deze schadevordering op de stelling dat [Assurantiën] Assurantiën c.s. bij de aanvraag van de inboedelverzekering de jegens haar in acht te nemen zorgplicht niet is nagekomen.
In eerste aanleg heeft zij ter onderbouwing van deze stelling aangevoerd dat [vertegenwoordiger Assurantiën] (hierna: [vertegenwoordiger Assurantiën] ) van [Assurantiën] Assurantiën c.s. haar heeft gevraagd om een handtekening te plaatsen onder een blanco aanvraagformulier en dat het assurantiekantoor vervolgens het aanvraagformulier inclusief de inboedelwaardemeter foutief heeft ingevuld en naar de verzekeraar heeft gestuurd zonder bij haar te controleren of de gegevens in de aanvraag juist waren.
[Assurantiën] Assurantiën c.s. heeft deze stelling van [appellante] gemotiveerd weersproken.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 7 maart 2013 geoordeeld dat, indien komt vast te staan dat de feitelijke gang van zaak bij het invullen van de inboedelwaardemeter is geweest zoals door [appellante] is gesteld, [Assurantiën] Assurantiën c.s. haar zorgplicht tegenover [appellante] heeft geschonden en op grond daarvan in beginsel aansprakelijk is voor de door [appellante] als gevolg daarvan geleden schade.
Tevens heeft de kantonrechter geoordeeld dat het op grond van het bepaalde in artikel 150 Rv aan [appellante] is om haar, door [Assurantiën] Assurantiën c.s. gemotiveerd betwiste, stelling te bewijzen.
In het eindvonnis van 28 november 2013 heeft de kantonrechter vastgesteld dat [appellante] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
9.3.
[appellante] heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd. Desgevraagd (bij gelegenheid van het voortgezette pleidooi) is namens [appellante] aangevoerd dat de eiswijziging betrekking heeft op de grondslag van de vordering: die grondslag betreft niet alleen onrechtmatig handelen, maar ook schending van de zorgplicht van [Assurantiën] Assurantiën c.s.
Voor zover hier sprake is van een eiswijziging zal het hof hiermee rekening houden; er is door [Assurantiën] Assurantiën c.s. geen bezwaar gemaakt op dit punt.
9.4.
De grieven van [appellante] strekken ertoe dat het geschil in volle omvang aan het hof wordt voorgelegd. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling; voor zover nodig zal hierna op de afzonderlijke grieven worden ingegaan.
9.5.
De eerste grief van [appellante] heeft betrekking op de overwegingen van de kantonrechter met betrekking tot haar verhuisdatum in oktober 2005. In het tussenvonnis van de kantonrechter is 8 oktober 2005 als verhuisdatum genoemd, waarbij de kantonrechter zich heeft gebaseerd op de inleidende dagvaarding waarin – volgens [appellante] bij vergissing – die datum was genoemd. Volgens [appellante] heeft de kantonrechter ten onrechte de onduidelijkheid over de verhuisdatum in haar nadeel uitgelegd.
Het hof zal ervan uitgaan dat de verhuisdatum van [appellante] 28 oktober 2005 was, nu die datum niet of in ieder geval onvoldoende door [Assurantiën] Assurantiën c.s. is weersproken. Voor de beoordeling van het geschil tussen partijen acht het hof de discussie over de verhuisdatum niet relevant.
9.6.
Tussen partijen staat vast dat [appellante] in 2006 schade heeft geleden als gevolg van het feit dat zij slechts een deel van de schade, die was ontstaan door een brand in haar woning, van de verzekeraar vergoed heeft gekregen.
Volgens [appellante] is [Assurantiën] Assurantiën c.s. voor die schade aansprakelijk omdat zij jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld c.q. tekort geschoten is in haar zorgplicht. [appellante] heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
- Volgens [appellante] heeft zij zich op de dag van haar verhuizing gewend tot het
kantoor van [Assurantiën] Assurantiën c.s. voor het aanvragen van (onder meer) een
nieuwe inboedelverzekering. [vertegenwoordiger Assurantiën] , één van de adviseurs, heeft haar gevraagd
een blanco aanvraagformulier te ondertekenen. [vertegenwoordiger Assurantiën] , althans een medewerker
van het kantoor heeft vervolgens, zonder overleg met haar, het aanvraagformulier alsook
de daarbij behorende inboedelwaardemeter ingevuld en naar de verzekeraar gestuurd. In
het aanvraagformulier is een te lage verzekerde som vermeld en de inboedelwaardemeter is
onjuist ingevuld.
In haar memorie van grieven (randnummers 7.15 en 7.20) lijkt [appellante] voormeld
standpunt (dat zij slechts een blanco formulier heeft ondertekend) te hebben verlaten, maar
bij gelegenheid van het voortgezette pleidooi heeft zij verklaard dit standpunt te
handhaven.
- Volgens [appellante] hebben (medewerkers van) [Assurantiën] Assurantiën c.s.
in ieder geval een deel van het aanvraagformulier voor de inboedelverzekering zonder
overleg met haar ingevuld. Dit geldt met name het te verzekeren bedrag op blad 5 van het
formulier. Ook de garantie tegen onderverzekering is niet met haar besproken.
- Volgens [appellante] had [Assurantiën] Assurantiën c.s. de door haar verstrekte
gegevens moeten controleren op juistheid, te meer nu [appellante] (met haar ex-
echtgenoot) al jarenlang cliënt was bij het assurantiekantoor. (Medewerkers van) het
kantoor hadden daarom moeten opmerken dat de te verzekeren som in het aanvraagformulier aanzienlijk lager was dan bij de vorige inboedelverzekering.
- Volgens [appellante] had [Assurantiën] Assurantiën c.s. haar een kopie van het
aanvraagformulier en in het bijzonder een bewijs van de verzekerde som moeten
meegeven.
9.7.
[Assurantiën] Assurantiën c.s. hebben de stellingen van [appellante] gemotiveerd bestreden.
9.8.
Bij de beoordeling van het geschil tussen partijen stelt het hof voorop – zoals ook de kantonrechter heeft gedaan – dat een assurantietussenpersoon de zorg moet betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht (onder meer: HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122).
9.9.
Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat het aan [appellante] is om, als zij meent dat [Assurantiën] Assurantiën c.s. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld dan wel tekort is geschoten in de zorgplicht zoals in de vorige overweging is omschreven, daartoe voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren en – bij betwisting – die feiten en omstandigheden te bewijzen.
Het standpunt van [appellante] dat in dit geval de bewijslast bij [Assurantiën] Assurantiën c.s. ligt kan niet worden aanvaard. In het bijzonder dient het beroep van [appellante] op de afwijkende bewijslastverdeling in de regeling over oneerlijke handelspraktijken (artikel 6:193a e.v. BW) te worden verworpen. Niet alleen is die regeling pas in werking getreden per 15 oktober 2008, dus ná de feiten waar het in deze procedure over gaat, maar bovendien is door [appellante] onvoldoende onderbouwd dat in dit geval sprake zou zijn van oneerlijke handelspraktijken in de zin van de hier bedoelde regeling.
Hetgeen door [appellante] is aangevoerd geeft voorts onvoldoende aanleiding voor een omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid zoals door haar is bepleit.
9.10.
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat [appellante] niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat zij in oktober 2005 slechts een blanco aanvraagformulier heeft ondertekend en dat [Assurantiën] Assurantiën c.s. op eigen houtje en zonder overleg met [appellante] de gegevens in de inboedelwaardemeter aan de verzekeraar heeft verstrekt.
[vertegenwoordiger Assurantiën] heeft als getuige verklaard dat hij de eerste drie bladen van het aanvraagformulier in aanwezigheid en op basis van informatie van [appellante] heeft ingevuld, met uitzondering van de persoonsgegevens van [appellante] en haar kinderen en van de termijn van premiebetaling op blad 1. Hetzelfde geldt voor de inboedelwaardemeter op blad 4: volgens getuige [vertegenwoordiger Assurantiën] heeft hij deze in het bijzijn van [appellante] en op basis van door haar verstrekte antwoorden ingevuld, dit met uitzondering van het puntentotaal (23) van de inboedelwaardemeter. De uitkomst van de inboedelwaardemeter
(€ 23.000,-) is wél door hem in het bijzijn van [appellante] ingevuld. Volgens de getuige heeft hij blad 5 (voor zover betrekking hebbend op de inboedelverzekering) op dezelfde wijze in het bijzijn van [appellante] ingevuld, met uitzondering van de ingangsdatum van de verzekering en de hoogte van de verzekerde som. De ontbrekende gegevens zijn ná het gesprek met [appellante] en buiten haar aanwezigheid ingevuld door een kantoormedewerker, de heer [medewerker 2] .
De verklaring van getuige [vertegenwoordiger Assurantiën] wordt op essentiële punten ondersteund door de verklaringen van de eveneens als getuigen gehoorde (ex-)kantoormedewerkers [medewerker 1] en [medewerker 2] .
[appellante] heeft als partijgetuige weliswaar verklaard dat zij wel degelijk een blanco aanvraagformulier heeft ondertekend en dat de gegevens in het aanvraagformulier (inclusief de inboedelwaardemeter) niet van haar afkomstig zijn, maar gelet op de verklaringen van de reeds genoemde getuigen en gelet op het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv, kan de verklaring van [appellante] geen bewijs in haar voordeel opleveren.
[appellante] heeft in hoger beroep slechts een in algemene termen vervat bewijsaanbod gedaan (zie daarover ook hierna in 9.16.) en daarbij ook niet vermeld in hoeverre de in eerste aanleg al gehoorde getuigen ten aanzien van het bovenstaande meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. [appellante] zal op dit punt dan ook niet tot bewijs in hoger beroep worden toegelaten.
9.11.
[appellante] heeft in hoger beroep veel nadruk gelegd op het feit dat in ieder geval een deel van het aanvraagformulier voor de inboedelverzekering en dan in het bijzonder het te verzekeren bedrag op blad 5, (te weten: een bedrag van € 23.000,-) buiten haar aanwezigheid en zonder overleg met haar is ingevuld. Zij benadrukt dat de uitkomst van de inboedelwaardemeter (eveneens een bedrag van € 23.000,-) niet op één lijn kan worden gesteld met de te verzekeren som. De grieven 2 en 3 van [appellante] hebben hierop betrekking.
9.12.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op zichzelf is de stelling van [appellante] juist dat de uitkomst van de inboedelwaardemeter niet zonder meer op één lijn kan worden gesteld met de te verzekeren som. Zoals uit de informatie van het Verbond van Verzekeraars (door [appellante] als productie 7 bij memorie van grieven overgelegd) blijkt, is de inboedelwaardemeter een hulpmiddel voor onder meer assurantietussenpersonen om op een eenvoudige en objectieve manier de globale waarde van een inboedel vast stellen. Daarbij is tevens vermeld dat gebruikmaking van deze methode slechts dient te worden gedaan in combinatie met producten met een garantie tegen onderverzekering óf met duidelijke informatie over de gevaren van onderverzekering en mogelijke oververzekering.
[appellante] gaat eraan voorbij dat in de onderhavige zaak de gebruikmaking van de inboedelwaardemeter is gecombineerd met een garantie tegen onderverzekering en heeft ook overigens niets aangevoerd op grond waarvan geoordeeld kan worden dat het gebruik maken van genoemd hulpmiddel voor het vaststellen van de waarde van de inboedel geen juiste methode was. Dit kan dan ook als zodanig niet als onzorgvuldig worden aangemerkt.
De schade die [appellante] heeft geleden is niet veroorzaakt door het feit dat de verzekerde som van de inboedel is gebaseerd op de uitkomst van de inboedelwaardemeter, maar door het feit dat de verzekeraar de garantie tegen onderverzekering niet accepteerde omdat de inboedelwaardemeter op een tweetal punten (de WOZ-waarde van de woning en de hoogte van het huurdersbelang) onjuist was ingevuld. Dat dit voor de verzekeraar de reden is geweest voor het niet-accepteren van de garantie is tussen partijen niet in geschil en kan bovendien worden afgeleid uit het rapport van de door de verzekeraar ingeschakelde expert.
Partijen zijn het erover eens: (i) dat in het geval de inboedelwaardemeter wél juist zou zijn ingevuld, die inboedelwaardemeter en daarmee dus, overeenkomstig het voorgaande, de te verzekeren som zou zijn uitgekomen op € 51.000,- en (ii) dat er bij die uitkomst geen reden voor de verzekeraar zou zijn geweest om slechts tot gedeeltelijke uitkering van het schadebedrag over te gaan.
9.13.
Ter beoordeling staat dan de vraag of het onjuist invullen van de inboedelwaardemeter (mede) te wijten is aan het feit dat [Assurantiën] Assurantiën c.s. is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [appellante] .
Het hof gaat er – op grond van de inhoud van de afgelegde getuigenverklaringen – van uit dat de inboedelwaardemeter door [vertegenwoordiger Assurantiën] is ingevuld op basis van door [appellante] verstrekte informatie, alsmede dat de inboedelwaardemeter door [appellante] vervolgens voor akkoord is ondertekend.
De stelling van [appellante] dat tot de zorgplicht van [Assurantiën] Assurantiën c.s. hoorde dat de door haar ( [appellante] ) verstrekte gegevens door [Assurantiën] Assurantiën c.s. dienden te worden geverifieerd is in zijn algemeenheid onjuist. Bijzondere omstandigheden die in dit geval wél tot verificatie aanleiding hadden moeten geven, zijn door [appellante] niet aangevoerd. De omstandigheid dat de verzekerde som van de inboedelverzekering tijdens het huwelijk van [appellante] hoger was (welke stelling door [appellante] niet nader is geconcretiseerd) is daartoe ontoereikend. Immers: de situatie waarin zij in verband met haar echtscheiding en na haar verhuizing zou komen te verkeren is niet zonder meer te vergelijken met de situatie waarin zij tijdens haar huwelijk verkeerde.
9.14.
De omstandigheid dat de garantie tegen onderverzekering niet met [appellante] is besproken acht het hof niet van doorslaggevend belang. Immers: van enig verband tussen deze omstandigheid – indien al juist – en de door haar geleden schade is niet gebleken.
Dit geldt in het licht van het hiervoor overwogene evenzeer voor de omstandigheid dat het bedrag van de verzekerde som op blad 5 van het aanvraagformulier buiten aanwezigheid van [appellante] is ingevuld, alsmede voor de omstandigheid dat aan haar geen kopie van het aanvraagformulier ter beschikking is gesteld.
9.15.
Het voorgaande betekent dat geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de conclusie rechtvaardigen dat [Assurantiën] Assurantiën c.s. onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld dan wel is tekort geschoten in haar zorgplicht zoals hiervoor is omschreven onder 9.8.
9.16.
Er zijn door [appellante] in dit hoger beroep geen concrete feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, mits bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Om die reden wordt het in algemene termen gestelde bewijsaanbod van [appellante] gepasseerd.
9.17.
De slotsom is dat geen van de grieven van [appellante] leidt tot een andere beslissing in hoger beroep.
Het hof zal de vonnissen waarvan beroep bekrachtigen en [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

10.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [Assurantiën] Assurantiën c.s. op € 1.920,- voor verschotten en op € 2.682,- voor salaris advocaat, en wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, E.K. Veldhuijzen van Zanten en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 september 2016.
griffier rolraadsheer