Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 609149 CV EXPL 10-6068)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- de akte van Odin;
- de akte van BPFV.
3.De beoordeling
grieven I en IIbetrekking die het hof gezamenlijk zal beoordelen.
‘eventuele andere activiteiten van de werkgever’.Een nadere definitie daarvan is niet gegeven en een toelichting op de verplichtstellingsbeschikking ontbreekt. De rest van de (zeer summiere, verder niet geciteerde) tekst van de verplichtstellingsbeschikking biedt geen aanknopingspunt voor de uitleg die daaraan moet worden gegeven. Partijen hebben ook niet verwezen naar andere, niet geciteerde passages in de verplichtstellingsbeschikking.
op het gebied van enige andere bedrijfstak’,maar ook daarin waren partijen verdeeld over de vraag of de vergelijking moest worden gemaakt met alle andere bedrijfstakken gezamenlijk (standpunt van de ondernemer) of met iedere afzonderlijke andere bedrijfstak (standpunt van het pensioenfonds). Het hof heeft in dat arrest het standpunt van het pensioenfonds gevolgd. Het hof is later echter uitdrukkelijk op dat oordeel teruggekomen en wel bij arrest van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:2769, r.o. 7.5.6). De tegen dat laatstgenoemde arrest gerichte cassatieklachten zijn door de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 RO verworpen (HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1172).
Grief IVheeft betrekking op de omzet over 2010. Vanwege het slagen van de grieven I en II hoeft deze grief niet meer beoordeeld te worden, omdat uit het rapport van de deskundige (zie 6.2.4) blijkt dat de omzet uit glas in dat jaar te weinig was om onder de verplichtstellingsbeschikking te vallen.
Grief IIIheeft betrekking op de berekening van de omzet over 2008. In de toelichting op deze grief stelt Odin dat een deel van de omzet (een creditering) materieel betrekking heeft op 2007, omdat dat deel betrekking had op een bouwproject uit 2007. Wanneer daarmee rekening wordt gehouden dan was de omzet uit glas zowel in 2007 als in 2008 minder dan de helft van de totale activiteiten, aldus Odin.
grief Vvalt Odin alleen over het jaar 2009 onder de verplichtstellingsbeschikking en dient dat jaar als uitschieter te worden beschouwd, zodat er geen reden is om Odin in dat jaar onder de verplichtstellingsbeschikking te laten vallen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat Odin ook in 2008 onder de verplichtstellingsbeschikking viel. Het hof ziet geen redenen waarom Odin in 2008 niet aan de verplichtstellingsbeschikking zou behoren te voldoen. Ook deze grief faalt.
CAO: SAG. BPFV heeft Odin niet op de hoogte gesteld van de uitkomst van dat onderzoek, terwijl zij is blijven factureren. Daarmee heeft BPFV in strijd gehandeld met de eisen van redelijkheid en billijkheid die zij als schuldeiser jegens Odin als schuldenaar in acht dient te nemen. Onder deze omstandigheden kan BFPV Odin bezwaarlijk verwijten dat zij zich niet heeft afgemeld.