In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door verschillende stichtingen, gezamenlijk aangeduid als de Fondsen, tegen Projectsourcing B.V. De Fondsen hebben beroep in cassatie ingesteld tegen eerdere arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die betrekking hadden op de uitleg van een beschikking tot verplichtstelling in combinatie met een besluit tot algemeen verbindendverklaring van een cao. De zaak draait om de vraag of de Fondsen recht hebben op premie-incasso bij de werkgever, in het kader van het pensioenrecht.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de Fondsen in hun cassatieberoep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep van de Fondsen faalde, kwam het voorwaardelijk incidentele beroep van Projectsourcing niet aan de orde.
De Hoge Raad heeft de Fondsen bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.041,34, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, waarbij vice-president F.B. Bakels als voorzitter fungeerde en de uitspraak openbaar werd gedaan door raadsheer G. de Groot.