ECLI:NL:HR:1998:AA2607

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33798
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Pos
  • M. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot negatieve voorlopige aanslag

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 2 oktober 1997 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994 heeft bevestigd. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 35.646,--. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, wat leidde tot het cassatieberoep.

In het cassatiegeding heeft de Staatssecretaris van Financiën een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende met betrekking tot de negatieve voorlopige aanslag. De Hoge Raad stelt vast dat indien een negatieve voorlopige aanslag is opgelegd zonder dat de belastingplichtige aan de gestelde eisen heeft voldaan, dit de inspecteur niet ontneemt de bevoegdheid om een definitieve aanslag op te leggen. De Hoge Raad concludeert dat de inspecteur niet verplicht is om de definitieve aanslag op dezelfde wijze vast te stellen als de negatieve voorlopige aanslag, tenzij er bijkomende omstandigheden zijn die de indruk wekken dat de negatieve voorlopige aanslag berustte op een uitdrukkelijke standpuntbepaling van de inspecteur.

In deze zaak blijkt uit de stukken dat belanghebbende geen feiten heeft aangevoerd die de indruk konden rechtvaardigen dat de verrekening van een te hoog bedrag aan loonbelasting bij de negatieve voorlopige aanslag op een dergelijke standpuntbepaling berustte. De Hoge Raad verwerpt daarom de klachten van belanghebbende en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is op 2 december 1998 vastgesteld en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 oktober 1997 betreffende de haar voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 35.646,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten Indien een negatieve voorlopige aanslag is opgelegd zonder dat door de belastingplichtige was voldaan aan de voor het opleggen van zodanige aanslag in het belang van de belastingdienst gestelde eisen, ontneemt dat aan een inspecteur niet de bevoegdheid onder verrekening van de negatieve voorlopige aanslag een definitieve aanslag op te leggen. Ingeval een negatieve voorlopige aanslag onjuist is, is een inspecteur in het algemeen ook niet ertoe verplicht de definitieve aanslag op dezelfde wijze onjuist vast te stellen. Dat zou, op grond van gewekt vertrouwen, slechts anders zijn indien door bijkomende omstandigheden die negatieve voorlopige aanslag bij de belastingplichtige de indruk kon wekken te berusten op een uitdrukkelijke standpuntbepaling door de inspecteur. In het onderhavige geval blijkt uit de uitspraak en de stukken van het geding echter niet dat belanghebbende feiten heeft aangevoerd welke bij haar de indruk konden rechtvaardigen dat de verrekening van een te hoog bedrag aan loonbelasting bij de negatieve voorlopige aanslag berustte op zodanige standpuntbepaling. De klachten falen derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 2 december 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma en op die datum in het openbaar uitgesproken.