Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.629
-264.783
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
f10.000, echter door oprenting is deze vordering, aldus belanghebbende, ten tijde van het overlijden van zijn vader opgelopen tot € 82.929.
f10.000 had en voorts heeft belanghebbende gesteld dat dit bedrag door hem is betaald omdat zonder contante betaling plaatsing van kunststof kozijnen en dubbel glas in de woning van zijn ouders destijds niet mogelijk was. Uit de door belanghebbende in het geding gebrachte stukken kan echter niet worden afgeleid dat erflater dit bedrag ten tijde van zijn overlijden verschuldigd was aan belanghebbende; een schriftelijke vastlegging of ander bewijs hiervan ontbreekt immers. Uit de stukken volgt slechts dat het bedrag van de hiervoor genoemde [N] werd teruggevorderd omdat dit als lening aan hem zou zijn verstrekt. Dit brengt mee dat belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende last om te bewijzen dat erflater een schuld, vermeerderd met rente, aan belanghebbende had. Het bedrag van € 82.929 komt daarom niet als schuld in mindering op de nalatenschap.
3.629
-3.629
-19.114
5.Beslissing
vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
vernietigtde uitspraken op bezwaar;
vermindertde aanslag tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging van € 135.113;
vermindertde heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig;
veroordeeltde Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 50; en
gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 168 vergoedt.