3.1.In overweging 2 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten zij uitgaat. Met grief I heeft [appellant] zijn bezwaar geuit dat bij die vaststaande feiten niet is opgenomen dat:
- de brigadier van politie die vrijwel direct na het ongeval ter plaatse was, de heer [brigadier] (hierna: [brigadier] ), bij [appellant] geen alcohollucht heeft waargenomen;
- bij [appellant] geen bloedproef is gedaan;
- [appellant] gekleed was in een lichtblauwe trui, een lange witte sjaal, een lichte spijkerbroek en witte schoenen.
Het hof zal deze feiten, die niet door [geïntimeerde] zijn betwist, voor zover van belang meewegen in de beoordeling. Grief I kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. In dit hoger beroep kan voorts worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellant] , geboren in 1981, is op 22 december 2006 omstreeks 04.36 uur op de provinciale weg N284 te Hapert als voetganger aangereden door een personenauto. De auto was eigendom van [eigenaar] , die zich ten tijde van het ongeval als passagier in de auto bevond. De auto werd bestuurd door [bestuurder] en was WAM-verzekerd bij ZLM Verzekeringen (hierna: ZLM). [bestuurder] (een beginnend bestuurder in de zin van artikel 8 lid 3 WVW 1994) was ten tijde van de aanrijding onder invloed van alcohol (460 µg per liter uitgeademde lucht). Op het moment van de aanrijding bevond [appellant] zich midden op de rechterrijstrook, gezien vanuit de rijrichting van de auto.
b) [appellant] heeft op de avond van het ongeval de kerstborrel van het recreatiepark waar hij werkzaam was bezocht en heeft daarna samen met zijn collega [collega] nog een bezoek gebracht aan een café in Hoogeloon. Dit café heeft hij samen met [collega] rond 01.15 uur verlaten waarna zij samen op de fiets zijn vertrokken. Na enige tijd is [appellant] gestopt om te plassen, waarna hij zijn fiets heeft achtergelaten en alleen verder is gaan lopen.
c) Het ongeval heeft plaatsgevonden op een recht weggedeelte van de N284, buiten de bebouwde kom. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 80 km/uur. De rijbaan van deze voorrangsweg, met twee rijstroken (voor elke verkeersrichting één rijstrook), is aan beide zijden begrensd door grasbermen. Daarnaast bevinden zich fietspaden en daarnaast weer grasbermen en droge bermsloten. De weg is ter plaatse niet voorzien van straatverlichting. Gezien vanuit de rijrichting van de personenauto ligt rechts naast de weg een industrieterrein. Tussen de provinciale weg en het industrieterrein loopt een openbare weg die wel is voorzien van straatverlichting. De politie-inspecteur die het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse heeft opgesteld, heeft ter plekke vastgesteld dat zijn ogen, na het naar rechts kijken in de richting van het industrieterrein en naar de verlichte parallelweg, moesten wennen aan het daarna vooruit in het donker kijken. Ten tijde van het ongeval was het donker. Het was bewolkt en droog, zonder zichtbare maneschijn. Uit het politieonderzoek is gebleken dat [bestuurder] de maximumsnelheid van 80 km/uur niet heeft overschreden.
d) [appellant] heeft ten gevolge van het ongeval ernstig letsel opgelopen. Na het ongeval heeft hij zestien dagen in coma gelegen. Zijn rechterbeen is geamputeerd. De breuken in zijn linkerbeen waren zodanig gecompliceerd dat er geen volledig herstel is opgetreden. Verder had [appellant] breuken in het rechter gedeelte van zijn schedel, in de linker schouder en in beide handen. [appellant] wordt in zijn dagelijks functioneren ernstig beperkt, heeft cognitieve problemen en is volledig aangewezen op een Wajong-uitkering.
e) De rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] heeft ZLM aansprakelijk gesteld. ZLM heeft zich, vanwege het standpunt dat sprake is geweest van eigen schuld bij [appellant] , niet bereid verklaard meer te vergoeden dan 50% van de schade. De rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] heeft daarom de behandeling van de zaak in november 2007 overgedragen aan het kantoor waaraan [geïntimeerde] als advocaat verbonden was. [geïntimeerde] heeft vervolgens de zaak in behandeling genomen.
f) [geïntimeerde] heeft met ZLM onderhandeld en heeft [appellant] vervolgens geadviseerd akkoord te gaan met het voorstel van ZLM om de schade te regelen op basis van een erkenning van aansprakelijkheid door ZLM voor 50% van de door [appellant] geleden schade. [appellant] heeft dit advies opgevolgd en [geïntimeerde] heeft op 23 september 2008 het akkoord van [appellant] schriftelijk aan ZLM bevestigd.
g) Enkele weken voordat een schikking met ZLM werd getroffen over de aansprakelijkheid, heeft [appellant] in een e-mailbericht van 15 augustus 2008 (prod 14 bij conclusie van antwoord) aan [geïntimeerde] laten weten dat hij voornemens was een huis te kopen. Hij heeft haar daarbij de vraag voorgelegd of het verstandig zou zijn om er bij het afsluiten van de hypotheek vanuit te gaan dat hij sowieso nog een bepaalde geldsom zou gaan ontvangen, die hij dan zou kunnen gebruiken voor een forse tussentijdse aflossing.
h) [geïntimeerde] heeft hier op 18 augustus 2008 (prod 14 bij conclusie van antwoord) op geantwoord dat het haar raadzaam leek om een hypotheek te baseren op zekere inkomsten, en dat zij vooraf geen garantie kon geven over een eventuele schadevergoeding. Zij heeft [appellant] voor meer informatie verwezen naar zijn hypotheekadviseur.
i. i) [appellant] is in 2009 vervolgens verhuisd naar een voor hem, in verband met zijn handicaps, ongeschikte woning zonder op dat moment een beroep te doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Een later beroep van [appellant] op de Wmo is door de gemeente na bezwaar afgewezen.
j) In juli 2010 heeft [geïntimeerde] haar kantoor verlaten en de verdere behandeling van de zaak van [appellant] overgedragen aan haar kantoorgenoot mr. [kantoorgenoot] .
k) Bij brief van 31 augustus 2011 heeft [appellant] [geïntimeerde] en [kantoorgenoot] aansprakelijk gesteld. [appellant] stelt zich daarin op het standpunt dat [geïntimeerde] toerekenbaar jegens hem tekort is geschoten door te adviseren akkoord te gaan met een schuldverdeling van 50%-50%.
l) In een vaststellingsovereenkomst van 22 mei 2013 (prod 5 bij dagvaarding in eerste aanleg) tussen [appellant] en ZLM is de schade van [appellant] vastgesteld op € 730.000,-. ZLM heeft de helft van dit bedrag aan [appellant] uitgekeerd en daarnaast € 10.000,- betaald aan buitengerechtelijke kosten.
3.2.1.In eerste aanleg heeft [appellant] een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst van opdracht strekkende tot het verlenen van rechtsbijstand alsmede een veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 375.000,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 22 december 2006, en tot betaling van “de schade wegens onjuiste Wmo vergoeding” op te maken bij staat.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] heeft hem op onjuiste gronden geadviseerd akkoord te gaan met een schadevergoeding gestoeld op een schuldverdeling op basis van 50%-50%. [appellant] stelt hierdoor in hoge mate te zijn benadeeld. Hij verwijt [geïntimeerde] bovendien dat zij hem niet heeft gewezen op de mogelijkheid een beroep te doen op de Wmo bij de aankoop van zijn nieuwe woning.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.