ECLI:NL:GHSHE:2016:2325

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
14/00935
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van belastbare winst en verrekenbare verliezen in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de belastbare winst uit onderneming van belanghebbende voor het jaar 2009. De belanghebbende, wonende in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, die door de Inspecteur was opgelegd. De aanslag was aanvankelijk vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 24.130, maar na bezwaar was dit bedrag verlaagd naar € 19.571. De belanghebbende betwistte de vaststelling van de belastbare winst en stelde dat er nog verrekenbare verliezen uit eerdere jaren waren die niet waren meegenomen in de aanslag.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de belastbare winst uit onderneming correct had vastgesteld op € 2.529, en dat er in 2009 geen resterende verrekenbare verliezen uit de jaren 1995, 1998, 2000, 2001, 2002 en 2003 waren. De belanghebbende had niet aangetoond dat hij recht had op de zelfstandigenaftrek en de investeringsaftrek, en het Hof kon de stellingen van de belanghebbende niet volgen. De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

De beslissing van het Hof houdt in dat de belanghebbende niet in zijn gelijk werd gesteld en dat de aanslag in de inkomstenbelasting zoals vastgesteld door de Inspecteur, correct was. De proceskosten werden niet toegewezen, en beide partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00935
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 augustus 2014, nummer AWB 13/4721, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.130, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.571.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 april 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [A] en [B] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft in de door hem ingediende aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2009 (hierna: de aangifte), voor zover in hoger beroep relevant, het volgende opgenomen ter zake van de belastbare winst uit onderneming:
Winst uit onderneming: belastbare winst
11a Ondernemingsvermogen op het einde van het boekjaar
-/- € 32.411
11b Privéonttrekkingen
€ 9.827
11c Tel op 11a plus 11b
-/- € 42.238
11d Ondernemingsvermogen aan het begin van het boekjaar
-/- € 28.915
11e Privéstortingen
€ 3.802
11f Tel op 11d plus 11e
-/- € 32.717
11g Trek af 11c min 11f. Vermogensverschil
-/- € 9.521
11h Vorming positieve terugkeerreserve
11i Vorming negatieve terugkeerreserve
11j Bereken tel eerst 11g en 11h bij elkaar en trek daar 11i van af. Saldo fiscale winstberekening
-/- € 26.386
2.2.
Belanghebbende heeft daarnaast in de aangifte, voor zover in hoger beroep relevant, een bedrag van € 8.975 als correctie voor ‘niet of gedeeltelijk aftrekbare kosten en lasten’, een bedrag van € 553 als investeringsaftrek, een bedrag van € 9.251 als zelfstandigenaftrek en een bedrag van € 14.170 als aftrekbare rente- en financieringskosten voor de eigen woning aangegeven.
2.3.
Met dagtekening 21 november 2012 is de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.130. De Inspecteur heeft in de aanslag de belastbare winst vastgesteld op een bedrag van € 0. Met betrekking tot de eigen woning heeft de Inspecteur slechts rekening gehouden met een aftrek ter zake van rente- en financieringskosten van € 9.239.
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Voor zover in hoger beroep relevant heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de winstvaststelling, tegen het niet toepassen van verliesverrekening, tegen weigering van de investeringsaftrek, tegen weigering van de zelfstandigenaftrek en tegen de vaststelling van de belastbare inkomsten uit eigen woning op een bedrag van -/- € 9.239.
2.5.
Belanghebbende heeft zich ter zake van de verliesverrekening op het standpunt gesteld dat hij in de jaren 1995, 1998, 2000, 2001, 2002 en 2003 verliezen uit onderneming geleden heeft en dat deze verliezen niet (volledig) verrekend zijn met belastbare inkomens/belastbare inkomens uit werk en woning van andere jaren. Belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank, zoals blijkt uit het proces-verbaal, het volgende opgemerkt met betrekking tot de in deze jaren geleden verliezen:
“- In het jaar 1995 heb ik mijn woonhuis destijds met verlies moeten verkopen. Bij de verkoop van dat huis heb ik een verlies geleden van ƒ 700.000. Voorts is in dat jaar mijn B.V. “ [bedrijf 1] B.V.” failliet gegaan. In deze B.V. werd het zwembadcomplex “ [naam 2] ” geëxploiteerd welke onderneming na een conflict met de gemeente [naam 1] in financiële problemen kwam. Door het faillissement van het zwembadcomplex heb ik een persoonlijk verlies geleden van circa ƒ 2.200.000.
- In 1998 is mijn kledingzaak failliet gegaan. Ik heb daarbij een verlies geleden van in totaal ƒ 275.000. Vervolgens heb ik in dat jaar ook weer mijn woonhuis verkocht met een verlies. Dit keer ging het om een bedrag van ƒ 75.000.
- Ik heb in de periode 2000-2003 een verlies geleden in verband met investeringen die ik heb gedaan in een [bedrijf 2] in Duitsland. Het ging hier om een verlies van € 100.000.”.
2.6.
De Inspecteur heeft in dit kader gesteld dat uitsluitend voor het jaar 1998 een verlies is vastgesteld en dat het verlies uit 1998 is verrekend met belastbaar inkomen/belastbaar inkomen uit werk en woning uit de jaren 1995, 1997, 2000, 2001 en 2002. De Inspecteur heeft gewezen op een brief met dagtekening 12 oktober 2010 waarin het volgende overzicht is opgenomen:
Vastgesteld
Verrekend
1997
€ 2.997
€ 2.997 uit 1998
1998
-/- € 45.584
€ 6.621 met 1995
€ 2.997 met 1997
€ 13.371 met 2000
€ 15.934 met 2001
€ 4.661 met 2002
Totaal
€ 45.584 resteert te verrekenen € 0
1999
€ 14.883
2000
€ nihil
€ 13.371 uit 1998 verrekend
2001
€ nihil
€ 15.934 uit 1998 verrekend
2002
€ 12.020
€ 4.661 uit 1998 verrekend
2003
€ 32.495
2004
€ 40.408
2005
€ 58.297
2006
€ 32.340
2007
€ 18.145
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning van 2009 verminderd tot een bedrag van € 19.571. De belastbare winst uit onderneming is vastgesteld op een bedrag van € 2.529. De Inspecteur is niet tegemoetgekomen aan het verzoek van belanghebbende om verliezen te verrekenen. De Inspecteur is evenmin tegemoet gekomen aan het standpunt van belanghebbende omtrent de omvang van de belastbare inkomsten uit eigen woning.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk aangegeven dat hij zijn beroep op toepassing van de zelfstandigenaftrek en middeling van resultaten uit werk en woning laat vallen. Bovendien heeft belanghebbende ter zitting aangegeven dat de uitleg, naleving en (fiscale) gevolgen van de akte van dading niet meer in geschil zijn in de onderhavige procedure. De Inspecteur is ter zitting alsnog akkoord gegaan met de vaststelling van de belastbare inkomsten uit eigen woning op -/- € 13.509. Dit heeft volgens de Inspecteur geen invloed op de hoogte van de aanslag.
3.2.
Gelet op het voorgaande betreft het geschil in hoger beroep het antwoord op de vraag of de aanslag op een juist bedrag is vastgesteld. In het bijzonder gaat het hierbij om beantwoording van de volgende vragen:
1. Is de belastbare winst uit onderneming bij uitspraak op bezwaar ten onrechte op een bedrag van € 2.529 vastgesteld?
2. Resteren er in 2009 nog niet verrekende verliezen uit de jaren 1995, 1998, 2000, 2001, 2002 en 2003?
3. Zo ja, kan belanghebbende deze niet verrekende verliezen verrekenen met het belastbare inkomen uit werk en woning van 2009?
3.3.
Belanghebbende is van mening dat de aanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld en beantwoordt de verbijzonderde vragen bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.4.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Eerste vraag
4.1
Belanghebbende bestrijdt de door de Inspecteur vastgestelde belastbare winst uit onderneming. De Inspecteur heeft de belastbare winst uit onderneming bij uitspraak op bezwaar vastgesteld op € 2.529. De Inspecteur heeft dit bedrag gebaseerd op de door belanghebbende in zijn aangifte vermelde bedragen, maar deze gecorrigeerd in verband met de telfouten die in deze aangifte zijn begrepen. De belastbare winst uit onderneming is als volgt vastgesteld:
Ondernemingsvermogen op het einde van het boekjaar
-/- € 32.411
Privé-onttrekkingen
€ 9.827
-/- € 22.584
Ondernemingsvermogen aan het begin van het boekjaar
-/- € 28.915
Privé-stortingen
€ 3.802
-/- € 25.113
Vermogensverschil
€ 2.529
4.2.
De Inspecteur heeft de winst niet verhoogd met het bedrag aan ‘niet of gedeeltelijk aftrekbare kosten en lasten’ die door belanghebbende in de aangifte zijn opgenomen voor een bedrag van € 8.975. Ook is geen rekening gehouden met de investeringsaftrek ter grootte van € 553 en de zelfstandigenaftrek ter grootte van € 9.251.
4.3.
Het Hof kan belanghebbende niet volgen in zijn stelling dat de hierboven beschreven vaststelling van de belastbare winst uit onderneming onjuist is.
4.4.
Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de Inspecteur bij de vaststelling van het ondernemingsvermogen en de vaststelling van de hoogte van de privé-onttrekkingen en privé-stortingen is uitgegaan van hetgeen belanghebbende in diens aangifte heeft opgenomen. Voorts heeft de Inspecteur de winst niet verhoogd met het bedrag van de ‘niet of gedeeltelijk aftrekbare kosten en lasten’ dat belanghebbende in zijn aangifte heeft vermeld.
4.5.
Ter zake van toepassing van de investeringsaftrek heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij geïnvesteerd heeft in bedrijfsmiddelen.
4.6.
Ten slotte overweegt het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt in 2009 te voldoen aan het urencriterium. Aangezien het voldoen aan het urencriterium een voorwaarde is voor toepassing van de zelfstandigenaftrek, heeft belanghebbende onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op de zelfstandigenaftrek.
4.7.
De grief van belanghebbende dat de belastbare winst uit onderneming ten onrechte is vastgesteld op een bedrag van € 2.529 faalt.
Tweede vraag
4.8.
In artikel 3.150, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is opgenomen dat verliezen uit werk en woning verrekend kunnen worden met het belastbare inkomen uit werk en woning van de drie voorafgaande en negen volgende kalenderjaren. Om in aanmerking te komen voor een dergelijke verliesverrekening dient het bedrag van het verlies uit werk en woning vastgesteld te zijn bij voor bezwaar vatbare beschikking (artikel 3.151, lid 1, van de Wet IB 2001). Vergelijkbare bepalingen waren opgenomen onder het regime van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 dat tot 2001 gold.
4.9.
De Inspecteur heeft gesteld (zie onder 2.6.), en belanghebbende heeft niet betwist, dat een dergelijke voor bezwaar vatbare beschikking is afgegeven voor het jaar 1998 ter zake van een verlies van € 45.584. In de onderhavige procedure kan niet aan de orde komen of de verliesbeschikking over dat jaar naar het juiste bedrag is vastgesteld, aangezien deze procedure slechts gaat over de vraag of de aanslag over het jaar 2009 op een juist bedrag is vastgesteld. Het Hof merkt ten overvloede op dat de vraag of de beschikking over het jaar 1998 op het juiste bedrag is vastgesteld, slechts aan de orde kan komen in een procedure over dat jaar.
4.10.
Het Hof oordeelt dat in het jaar 2009 geen sprake is van uit het jaar 1998 resterende verliezen, aangezien belanghebbende niet heeft betwist dat het over het jaar 1998 vastgestelde verlies van € 45.584 volledig verrekend is met belastbare inkomens over de jaren 1995, 1997 en 2000 en de belastbare inkomens uit werk en woning over de jaren 2001 en 2002.
4.11.
De Inspecteur heeft gesteld en belanghebbende heeft niet betwist dat over de jaren 1995, 2000, 2001, 2002 en 2003 geen verliesvaststellingsbeschikking is gegeven, maar positieve belastbare inkomens/belastbare inkomens uit werk en woning zijn vastgesteld. De vraag of het belastbare inkomen/belastbare inkomen uit werk en woning over deze jaren op een juist bedrag is vastgesteld kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen, aangezien in deze procedure, zoals hierboven reeds aangegeven, slechts de hoogte van de aanslag over het jaar 2009 in geschil is. Op grond van het voorgaande komt het Hof tot het oordeel dat in deze procedure de over de jaren 1995, 2000, 2001, 2002 en 2003 vastgestelde belastbare inkomens/belastbare inkomens uit werk en woning tot uitgangspunt genomen dienen te worden, hetgeen erin resulteert dat geen sprake is van een verrekenbaar verlies uit deze jaren.
Derde vraag
4.12.
Het Hof komt gelet op haar oordeel over het tweede geschilpunt niet toe aan behandeling van dit geschilpunt.
Slotsom
4.13.
Nu de Inspecteur zich ter zitting akkoord heeft verklaard met het door belanghebbende in diens aangifte aangegeven bedrag aan rente- en financieringskosten voor de eigen woning, dient het belastbaar inkomen uit werk en woning te worden vastgesteld op € 15.301. Aangezien de aanslag reeds op nihil is vastgesteld, leidt dit niet tot een voor belanghebbende gunstigere uitkomst.
4.14.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank
dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 10 juni 2016 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.