3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellante] voert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam Zebra Line Decoration (hierna: Zebra Line). In het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: uittreksel KvK; prod. 1 inl. dagv.) staat het volgende vermeld:
“startdatum onderneming 21-04-2015
[…]
Bezoekadres [adres 1] , [postcode 1] [plaats]
[…]
Datum vestiging 28-01-2013
De huidige eigenaar drijft de
vestiging sinds 18-05-2015 (datum registratie: 18-05-2015)
Activiteiten: […] vervaardiging van geconfectioneerde artikelen van textiel (geen kleding)/het vervaardigen van vitrage en aanverwante artikelen […]”
b) Een neef van [appellante] , [neef van appellante] , is op 1 juni 2015 met een contract voor bepaalde tijd bij Zebra Line in dienst getreden in de functie van allround medewerker (prod. 9 inl. dagv). Zolang [appellante] nog naar school gaat, drijft haar neef feitelijk de onderneming. Voordat [neef van appellante] in dienst trad bij Zebra Line was hij werknemer bij de hierna te noemen vennootschap onder firma Zebra Class Decoration. Deze arbeidsovereenkomst heeft [neef van appellante] bij brief van 10 april 2015 (prod. 12 in eerste aanleg van de zijde van [geïntimeerde] ) opgezegd.
c) [appellante] is de dochter van [de moeder van appellante] (hierna: de moeder).
d) De moeder heeft tot 8 januari 2014 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak gevoerd onder de naam Zebra Class Decoration (hierna: Zebra Class). Op 8 januari 2014 is de onderneming voortgezet in een vennootschap onder firma eveneens met de naam Zebra Class Decoration (hierna: de vof), gevestigd aan de [adres 2] te [plaats] (hierna ook: [adres 2] ). De vennoten van de vof zijn de moeder en [geïntimeerde] , die in Turkije woont en werkt. [geïntimeerde] en de moeder hebben op 8 januari 2014 een overeenkomst ondertekend genaamd: ‘Vennootschap Onder Firma Zebra Class Decoration’ (hierna: de vennootschapsovereenkomst; prod. 1 mva). In artikel 3 van de vennootschapsovereenkomst staat dat door de moeder de eigendom van haar tot 8 april 2014 voor haar rekening gedreven onderneming is ingebracht in de vof.
e) In het uittreksel KvK van de vof met KvK-nummer [KvK-nummer] (prod. 2 mva) staat onder meer:
“Datum oprichting 08-01-2014
[…]
Startdatum onderneming 28-01-2013
[…]
Bezoekadres [adres 2] , [postcode 2] [plaats]
[…]
Activiteiten […] vervaardiging van geconfectioneerde artikelen van textiel (geen kleding)
het vervaardigen van (rol)gordijnen en vitrage
Diversen-Onderneming voortgezet vanuit [KvK-nummer 3] ”
f) In het uittreksel KvK van (de eenmanszaak) Zebra Class met KvK-nummer [KvK-nummer 3] (prod. 2 mva) staat onder meer:
“Op 08-01-2014 is geregistreerd dat de onderneming met ingang van 08-01-2014 is voortgezet door Zebra Class Decoration, ingeschreven onder KvK-nummer [KvK-nummer] .
[…]
Startdatum onderneming 28-01-2013
[…]
Bezoekadres [adres 1] , [postcode 1] [plaats]
[…]
Activiteiten […] vervaardiging van geconfectioneerde artikelen van textiel (geen kleding)
het vervaardigen van (rol)gordijnen en vitrage
g) In het handelregister van de KvK heeft tevens een inschrijving gestaan van een eenmanszaak van de vader van [appellante] : [vader van appellante] (hierna ook: de vader) met de handelsnaam Elite Vitrage. In het uittreksel KvK van deze eenmanszaak (prod. 2 appeldagv.) staat onder meer:
“Op 18-05-2015 is geregistreerd dat de onderneming met ingang van 18-05-2015 is voortgezet door Zebra Line Decoration, ingeschreven onder KvK-nummer [KvK-nummer 2] .
Laatstelijk stond ingeschreven:
[….]
Startdatum onderneming 21-04-2015 (datum registratie:21-04-2015)
[…]
Bezoekadres [adres 1] , [postcode 1] [plaats]
Datum vestiging 28-01-2013
De huidige eigenaar drijft de 21-04-2015 (datum registratie 21-04-2015)
vestiging sinds
activiteiten […] vervaardiging van geconfectioneerde artikelen van textiel (geen kleding)
Het vervaardigen van vitrage en aanverwante artikelen […]”
h) In een bijbehorend “Opgaveformulier betreffende voortzetten vestiging” (prod. 3 appeldagv.) staat, voor zover hier van belang:
“[…] Op 21-04-2015 is de vestiging van [adres 1] [postcode 1] [plaats] van Zebra Class Decoration voortgezet door [vader van appellante] […] De volgende vestiging is als hoofdvestiging van de overdrager gekozen: [adres 2] [postcode 2] [plaats] […]”
En in een ander “Opgaveformulier betreffende voortzetten vestiging (prod. 4 appeldagv.) staat:
“[…] Op 18-05-2015 is de onderneming van [vader van appellante] voortgezet door [appellante] […]”
i. i) [geïntimeerde] is, behalve vennoot van de vof, ook directeur en een van de aandeelhouders van [Plastik] Plastik Ltd.: een van de leveranciers van (eerst de eenmanszaak van de moeder en later) de vof. Op enig moment is er tussen de vennoten (de moeder en [geïntimeerde] ) verschil van mening ontstaan over onbetaald gelaten facturen van [Plastik] Plastik. Het geschil tussen [geïntimeerde] en de moeder heeft geleid tot het besluit om de activiteiten van de vof te beëindigen. In verband hiermee heeft op 11 mei 2015 een telling plaatsgevonden van (in elk geval) de in het pand aan [adres 2] aanwezige door [Plastik] Plastik geleverde voorraad. De winkel van de vof in het pand aan [adres 2] is inmiddels gesloten. Er heeft een handgeschreven briefje op de deur gehangen met de tekst:
“Wij zijn verhuisd naar [adres 1] ”.
j) Op 12 mei 2015 heeft de moeder aan de voorzieningenrechter verzocht om verlof te verlenen voor het leggen van beslag op inventaris en alle roerende zaken en goederen die toebehoren aan de vof en die zich bevinden in en om de winkel aan [adres 2] . Het verlof om beslag te leggen is diezelfde dag verleend. De deurwaarder heeft het beslag ‘globaal’ gelegd op 13 mei 2015 en heeft zijn beslagwerkzaamheden vervolgd op 18 mei 2015 (prod. 6 dagv. hb).
k) In een document gedateerd 14 mei 2015 is vermeld dat [appellante] een huurovereenkomst heeft gesloten met dhr. en mw. [verhuurders 1] als verhuurders met betrekking tot de huur van de bedrijfsruimte aan de [adres 1] te [plaats] met ingang van 1 juni 2015 (prod. 3 inl. dagv.)
l) In een ander document, eveneens gedateerd 14 mei 2015 (prod. 12 inl. dagv.), staat vermeld dat de moeder en de heer [verhuurders 2] (hierna: [verhuurders 2] ) het volgende zijn overeengekomen:
“[…] Vanwege een huurachterstand en uitblijven van betalen van de borg en het voortijdig verbreken de huurovereenkomst van het winkelpand aan de [adres 1] te [plaats] [postcode 1] hebben partijen te weten: huurder en verhuurder (eigenaar van het pand [adres 1] [plaats] ) het volgende overeengekomen:
De inventaris in de winkel wordt per ondergenoemde datum eigendom van verhuurder i.v.m. verbreken huurovereenkomst.
3 stuks naaimachine
[…]
2 rekken aan een gesloten tegen de linker zij muur achterkant winkel (kleur room wit)
[…]”
m) De moeder heeft [geïntimeerde] op 26 mei 2015 gedagvaard. In de betreffende bodemprocedure vordert de moeder dat de vennootschapsovereenkomst wordt ontbonden. Verder vordert zij onder meer dat de bezittingen en schulden van de vof worden verdeeld in die zin dat alles aan [geïntimeerde] wordt toegedeeld en dat wordt bepaald dat [geïntimeerde] gehouden is om aan de moeder wegens overbedeling een bedrag van € 86.000,00 te voldoen.
n) [geïntimeerde] heeft op 6 oktober 2015 verlof gevraagd aan de voorzieningenrechter voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van zowel de dochter als de moeder op alle roerende zaken en/of goederen en/of geldswaarden die zich bevinden in en om de aan [adres 2] en de [adres 1] gevestigde winkel/zaak. [geïntimeerde] heeft daarbij verzocht om zijn vordering op de dochter en de moeder te begroten op € 350.000,00 inclusief rente en kosten.
Het verlof is dezelfde dag verleend. Het beslag is op 8 oktober 2015 gelegd.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] , samengevat, [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot opheffing van het op 8 oktober 2015 gelegde beslag op de roerende zaken in de bedrijfsruimte van [appellante] , althans in ieder geval op de daar aanwezige handelsvoorraad.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De zaak Zebra Line die [appellante] momenteel met haar neef runt heeft niets te maken met de winkel en de vof die haar moeder en [geïntimeerde] tot mei 2015 samen voerden. [appellante] wil ook niet dat haar moeder zich met haar onderneming Zebra Line bemoeit. Door beslag te leggen ten laste van [appellante] betrekt [geïntimeerde] [appellante] ten onrechte in een conflict dat speelt tussen hem en haar moeder. De inventaris, voorraden en de Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] (hierna: het volkswagenbusje) waarop het beslag ligt, behoren toe aan [appellante] dan wel aan derden. [appellante] kan dit aantonen door middel van de door haar overgelegde stukken. Het conservatoir beslag dat [geïntimeerde] heeft gelegd op deze goederen is dan ook onterecht. [geïntimeerde] heeft op geen enkele wijze aangetoond dat de goederen die beslagen zijn toebehoren/toebehoorden aan de vof. De door [geïntimeerde] gelegde beslagen drukken zeer op de onderneming Zebra Line. [appellante] heeft er dan ook een groot belang bij dat de beslagen worden opgeheven.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.