Uitspraak
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
2.8. Op 22 februari 2012 wordt de auto in België op kenteken gezet op naam van [G] , nadat op 21 februari 2012 de gedelegeerd bestuurder van [G] , [P] , de defecte kilometerteller van de auto (stand [00.000] ) heeft laten vervangen door een kilometerteller met de stand [0.000] .
Gelieve deze in bijlage terug te vinden”.
Wij, als raadgever van [G] (…), hebben onze klant vervolgens aangeraden om een huurovereenkomst van langere tijd op te maken (d.d. 24.02.2012), omwille van de fiscale reglementering in België en het eigenlijke gebruik van de wagen.”
9 november 2012 voor € 175.000: één versie met een toevoeging “ter zake van de verrekening met de geldlening van 20 juni 2012” en eén versie zonder een dergelijke toevoeging.
Naar aanleiding van bovengenoemde brief en de bijgevoegde huurovereenkomst voor onderhavig motorrijtuig heb ik u op 26 oktober 2012 ambtshalve de vrijstelling BPM kortstondig gebruik verleend.
Naar nu blijkt hebt u mij een gefingeerde huurovereenkomst voor onderhavig motorrijtuig overgelegd. Op basis van deze nader bekend geworden informatie wordt de verschuldigde BPM alsnog bij u nageheven.
In verband met het vorenstaande heb ik u in de gelegenheid gesteld uw zienswijze nader toe te lichten. Als u van deze mogelijkheid gebruik wilde maken, diende u voor 4 oktober 2013 met mij contact op te nemen.
(…)
Ik wijs het bezwaar af. (…)”
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
2. Is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
3. Is de vergrijpboete terecht opgelegd?
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4.Gronden
G en R, C-383/13 PPU, ECLI:EU:C:2013:533; en Kamino International Logistics, C-129/13, ECLI:EU:C:2014:2041 (hierna: het arrest Kamino), dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking dienen te worden vernietigd, omdat het Europeesrechtelijke verdedigingsbeginsel geschonden is, nu belanghebbende voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag niet gehoord is.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt, dat belanghebbende in zijn brief van 22 oktober 2012 zijn zienswijze heeft kunnen geven op het voornemen tot naheffing, hetgeen als horen in de zin van de jurisprudentie van het HvJ kan worden aangemerkt, en dat opnieuw horen naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek (zie onder 2.5) niet meer nodig was.
het vanaf 9 maart 2012(cursivering Hof) vastgestelde verschuldigde BPM bedrag nageheven bij belanghebbende. In deze kwestie heeft een nader onderzoek plaatsgevonden door de FIOD en Politie. (…) dat belanghebbende in feite (…) heet te gelden als de feitelijk beschikker over deze auto
over de gehele gebruiksperiode(cursivering Hof) van de auto en bovendien de auto nog steeds bij belanghebbende in gebruik is. De overgelegde huurovereenkomst is valselijk opgemaakt. (…)”
79. Schending van de rechten van de verdediging, in het bijzonder het recht om te worden gehoord, leidt naar Unierecht immers pas tot nietigverklaring van het na afloop van de betrokken administratieve procedure genomen besluit, wanneer deze procedure zonder deze onregelmatigheid een andere afloop had kunnen hebben (…).”
“(…) In het tweede lid wordt de belastingplicht ter zake van ongeregistreerde personenauto’s en motorrijwielen gelegd bij degene aan wie het motorrijtuig feitelijk ter beschikking staat voor gebruik op de weg. Het feitelijk ter beschikking staan behoeft niet gepaard te gaan met eigendom van het motorrijtuig: dit kan onder omstandigheden (bijvoorbeeld huur- of lease-contracten) ook een ander zijn, namelijk de houder of bezitter”.
Hof: bedoeld wordt 2012) waarin is overeengekomen dat belanghebbende de auto slechts voor drie dagen huurt van [G] NV. De rechtbank is echter van oordeel dat aan deze huurovereenkomst geen bewijskracht kan worden toegekend en overweegt daartoe als volgt. Tot de stukken van het geding behoren in totaal vier huurovereenkomsten waarin belanghebbende de auto huurt van [G] NV. Deze huurovereenkomsten zijn behoudens de dagtekening, huurperiode en huurprijs vrijwel identiek. De huurovereenkomst van 24 februari 2012 heeft een onbepaalde looptijd en een huur van € 3.000 per maand. Met dezelfde dagtekening is er een huurovereenkomst voor een huurperiode van vijf dagen voor € 350 per dag. De derde huurovereenkomst voor een huurperiode van drie dagen voor € 350 per dag is gedateerd 9 maart 2012 en de vierde huurovereenkomst is gedagtekend op 24 maart 2013
(Hof: bedoeld wordt: 2012) en ziet op een periode van drie dagen voor € 350 per dag. Tot de stukken behoort voorts een e-mail van de boekhouder van [G] van 5 juli 2012 waarin onder andere is vermeld:
“(…) Wij hebben hier op kantoor de contracten betreffende de lening en de huur van de [automerk] nagekeken en naar ons mening aangepast. Gelieve deze in de bijlage te vinden (…)”.Deze bijlage heeft de omschrijving “24-2-2012.doc”. De rechtbank acht aannemelijk dat deze mail betrekking heeft op de tweede huurovereenkomst van 24 februari 2012 en dat die huurovereenkomst dus feitelijk op of rond 5 juli 2012 is opgesteld. Voorts blijkt uit een proces-verbaal van de KLPD dat belanghebbende op 17 mei 2012 een verkeersovertreding heeft begaan en toen gebruik maakte van de auto.
Wij (…) hebben onze klant vervolgens aangeraden om een huurovereenkomst van langere tijd op te maken (d.d. 24.02.2012) omwille van de fiscale reglementering in België en het eigenlijke gebruik van de wagen.”
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.