ECLI:NL:GHSHE:2016:2100

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
15/00138
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Hof in belastingzaken en de heffing van leges voor afschrift geboorteakte

In deze zaak gaat het om de vraag of het Gerechtshof 's-Hertogenbosch bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg. De Rechtbank had op 24 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de leges die aan belanghebbende in rekening waren gebracht voor een afschrift van een geboorteakte. Het Hof oordeelt dat het recht dat in rekening is gebracht op basis van de Wet rechten burgerlijke stand niet kan worden aangemerkt als een belasting in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Hierdoor is het besluit van de Heffingsambtenaar niet een voor bezwaar vatbare beschikking, en kan er geen hoger beroep bij het Hof worden ingesteld. Het Hof verklaart zich onbevoegd en draagt de griffier op het hoger beroepschrift door te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens wordt het griffierecht dat door belanghebbende is betaald, terugbetaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00138
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 24 december 2014, nummer AWB 12/1168, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Roermond,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden nota.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is bij beschikking van 31 juli 2012 (hierna: de nota) een bedrag van € 11,80 in rekening gebracht in verband met de aanvraag van een afschrift van een geboorteakte. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben belanghebbende en de Heffingsambtenaar vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 april 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Heffingsambtenaar, de heer [A] .
Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
1.6.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces verbaal opgemaakt dat aan partijen is gezonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en hetgeen de Heffingsambtenaar ter zitting geloofwaardig heeft verklaard, zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft op 31 juli 2012 een afschrift van een geboorteakte aangevraagd.
2.2.
Aan belanghebbende is ter zake van voormelde aanvraag met toepassing van artikel 2, lid 1, aanhef en onder a, van de Wet rechten burgerlijke stand, in samenhang met artikel 1, lid 1, van het Legesbesluit akten burgerlijke stand, een bedrag van € 11,80 in rekening gebracht.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Betreft de dienst, bestaande uit het verstrekken van een afschrift van een geboorteakte, rechtstreeks en in overheersende mate een individualiseerbaar belang?;
II. Zijn, gelet op het arrest van dit Hof van 13 juni 2014, 11/00255bis, ECLI:NL:GHSHE:2014:1762, de in rekening gebrachte kosten van het afschrift van een geboorteakte hoger dan de kostprijs?
Belanghebbende is, zo begrijpt het Hof, van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de nota. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van de bevoegdheid van het Hof als belastingrechter
Wettelijke bepalingen
4.1.1.
In de Wet rechten burgerlijke stand (wet van 23 april 1879, Stb
.1879, 72) (hierna: de Wet) is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 2
1. Er is een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen recht verschuldigd
a. voor elk afschrift van een akte van de burgerlijke stand als bedoeld in artikel 23b, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
(…).
Artikel 3
1. De regten, krachtens art. 2 geheven, komen ten bate van de gemeentekas.
2. Zij worden door den ambtenaar van den burgerlijken stand bij de uitreiking van het afschrift of uittreksel, op welk stuk het verschuldigd bedrag wordt vermeld, ingevorderd en op de wijze, door Ons te bepalen, verantwoord.”.
4.1.2.
Ingevolge artikel 1 van het Legesbesluit akten burgerlijke stand (Besluit van 18 januari 1969, houdende uitvoering van artikel 2, eerste lid van de Wet van 23 april 1879, Stb. 72, tot regeling der heffing van regten wegens de verrigtingen van den ambtenaar van den burgerlijken stand) (hierna: het Legesbesluit) in samenhang met artikel 1 van de Ministeriële regeling Aanpassing van de legestarieven burgerlijke stand 2011 (Regeling van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties van 28 juni 2011, Nr. 2011-2000239903) bedraagt het tarief in 2012 voor een afschrift van een geboorteakte € 11,80.
4.2.1.
Artikel 219 van de Gemeentewet luidt als volgt:
“1. Behalve de gemeentelijke belastingen waarvan de heffing krachtens andere wetten dan deze geschiedt, worden geen andere belastingen geheven dan die bedoeld in de tweede en derde paragraaf van dit hoofdstuk.
2. Behoudens het bepaalde in andere wetten dan deze en in de tweede en derde paragraaf van dit hoofdstuk kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.”.
4.2.2.
Artikel 229 van de Gemeentewet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Rechten kunnen worden geheven ter zake van:
(…)
b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
(…)
3. Voor de toepassing van deze paragraaf en de eerste en vierde paragraaf van dit hoofdstuk worden de in het eerste lid bedoelde rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.”.
4.2.3.
Artikel 231 van de Gemeentewet luidt, voor zover hier van belang:
“1. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet [Hof: inzake rijksbelastingen], de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.”.
4.3.1.
Artikel 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) luidt, voor zover hier van belang:
“1. De bepalingen van deze wet gelden in Nederland bij de heffing van rijksbelastingen, de heffing van heffingsrente, revisierente en bestuurlijke boeten welke ingevolge de belastingwet kunnen worden vastgesteld of opgelegd, alsmede bij de uitvoering van de basisregistratie inkomen, een en ander met uitzondering van de belastingen voor zover voor een belanghebbende na een door de inspecteur gedane uitspraak op bezwaar met betrekking tot deze belastingen beroep openstaat bij de Raad van Beroep voor belastingzaken, bedoeld in hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES.
2. Onder rijksbelastingen worden verstaan belastingen welke van rijkswege door de rijksbelastingdienst worden geheven.
(…)”.
4.3.2.
Artikel 2 van de AWR luidt, voor zover hier van belang:
“1. deze wet verstaat onder:
a. belastingwet; zowel deze wet als andere wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de onder artikel 1 vallende belastingen;
(…)”.
Overwegingen
4.4.1.
Gelet op het overgangsrecht in deel C van de Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht), is het recht van toepassing dat gold tot en met 31 december 2012. De uitspraak op bewaar is van 9 augustus 2012, derhalve voor de datum van inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht. In het hierna volgende is het Hof uitgegaan van de wettelijke bepalingen zoals deze luidden in 2012.
4.4.2.
Ingevolge artikel 26 van de AWR kan, in afwijking van artikel 8:1, lid 1, van de Awb, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het – voor zover hier van belang - betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Artikel 26 van de AWR brengt mee dat met betrekking tot een ingevolge een belastingwet genomen besluit de rechtsbeschermingsregeling zoals vervat in hoofdstuk V van de AWR van toepassing is. Die rechtsbeschermingsregeling houdt in dat op een beroep als bedoeld in artikel 8:1 van de Awb in eerste aanleg wordt beslist door de rechtbank, op het hoger beroep wordt beslist door (de belastingkamer van) het gerechtshof en op het cassatieberoep wordt beslist door (de belastingkamer van) de Hoge Raad. In de gevallen dat het besluit niet is genomen ingevolge een belastingwet maar een andere wet en in die andere wet hoofdstuk V van de AWR van overeenkomstige toepassing is verklaard, geldt eveneens de voormelde rechtsgang in drie instanties.
4.4.3.
Naar het oordeel van het Hof is het recht als bedoeld in artikel 2 van de Wet niet een ingevolge de belastingwet genomen besluit omdat de Wet noch het Legesbesluit als belastingwet is aan te merken in de zin van artikel 1 van de AWR. Bij of krachtens de Wet is evenmin hoofdstuk V van de AWR van toepassing verklaard. Het recht als bedoeld in artikel 2 van de Wet is ook niet aangeduid als een gemeentelijke belasting, zodat artikel 231 van de Gemeentewet in dit geval toepassing mist. Artikel 229, lid 2, van de Gemeentewet ziet uitdrukkelijk slechts op die gemeentelijke heffingen die in ingevolge het eerste lid van dat artikel worden geheven. De wettelijke grondslag voor de onderhavige nota zijn de wettelijke bepalingen als vermeld in 4.1.1. en 4.1.2. De omstandigheid dat, zoals ook in het onderhavige geval, in de bij een Legesverordening behorende Tarieventabel een tarief voor een afschrift van een geboorteakte is opgenomen maakt het voorgaande niet anders.
4.4.4.
Gelet op het voorgaande is het besluit van de Heffingsambtenaar van 31 juli 2012 niet een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de AWR. De Rechtbank heeft op het beroep van belanghebbende kennelijk als algemene bestuursrechter (zie 4.4.5 hierna) uitspraak gedaan. Derhalve kan tegen de beslissing van de Rechtbank geen hoger beroep bij de belastingkamer van het Hof worden ingesteld. Hieraan doet niet af dat de Rechtbank in haar uitspraak als rechtsmiddel een hoger beroep bij het Hof heeft aangewezen.
4.4.5.
Naar het oordeel van het Hof is de nota wel een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen bezwaar en ingevolge artikel 8:1 van de Awb beroep open staat bij (de bestuursrechter van) de rechtbank en vervolgens ingevolge artikel 47 van de Wet op de Raad van State hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het onderhavige bestreden besluit is naar ’s Hofs oordeel genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat niet is opgenomen in de bijlage - de zogenaamde ‘negatieve lijst’- als bedoeld in artikel 8:5 van de Awb. Belanghebbende had dan ook het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank moeten instellen bij die Afdeling bestuursrechtspraak.
4.4.6.
Gelet op het vorenoverwogene verklaart het Hof zich onbevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Het Hof zal met toepassing van artikel 6:15, lid 1, van de Awb het hoger beroepschrift doorzenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
In de omstandigheid dat de Rechtbank in haar uitspraak ten onrechte heeft vermeld dat tegen die uitspraak bij het Hof hoger beroep kan worden ingesteld, ziet het Hof aanleiding de griffier van het Hof te gelasten aan belanghebbende het door deze in verband met het hoger beroep betaalde griffierecht terug te betalen.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
De beslissing omtrent de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof is voorbehouden aan de Afdeling bestuursrechtspraak.
5 Beslissing
Het Hof:
 verklaart zich onbevoegd;
 draagt de griffier op het hoger beroepschrift door te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
 gelast dat de griffier van het Hof aan belanghebbende het door deze in verband met de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 123 vergoedt.
Aldus gedaan op 27 mei 2016 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P.C. van der Vegt en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.