ECLI:NL:GHSHE:2016:1889

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
14/01108
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor kopieerkosten naar aanleiding van Wob-verzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de leges die aan belanghebbende zijn opgelegd naar aanleiding van een Wob-verzoek. De belanghebbende had verzocht om documenten van de gemeente Gilze en Rijen, maar kreeg leges in rekening gebracht voor de kopieerkosten. Het Hof oordeelde dat de leges niet op basis van artikel 12 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) geheven hadden mogen worden, maar op grond van artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet. Het Hof concludeerde dat de aanslag ten onrechte was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders, en dat dit bevoegdheidsgebrek pas hersteld was bij de uitspraak op bezwaar. Hierdoor had de belanghebbende recht op vergoeding van de kosten die zij in de bezwaarfase had gemaakt. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, maar bevestigde de legesheffing op basis van de Gemeentewet. De Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van de kosten van de bezwaar- en beroepsprocedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01108
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te
[woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 18 december 2014, nummer AWB 14/4771, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij schriftelijke kennisgeving met dagtekening 1 juli 2014 zijn aan belanghebbende, naar aanleiding van het door belanghebbende bij brief met dagtekening 28 mei 2014 bij de gemeente Gilze en Rijen (hierna: de gemeente) in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) ingediende verzoek, leges in rekening gebracht ten bedrage van € 5,70 ter zake van kopieerkosten (hierna: de aanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 24 juli 2014 de aanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht van € 45 geheven van belanghebbende. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier een griffierecht van € 122 geheven van belanghebbende. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 maart 2016 te ’s-Hertogenbosch. Belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen, waarvan de gemachtigde van belanghebbende voor de zitting het Hof kennis heeft gegeven. Aldaar is wel verschenen en gehoord, namens de Heffingsambtenaar, dhr. [A] .
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaringen van de Heffingsambtenaar tijdens het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft de gemeente per brief met dagtekening 28 mei 2014 verzocht om aan haar toe te zenden benoemingsbesluiten en eventuele bijbehorende wijzigingsbesluiten, besluiten van beëdiging en actuele akten van opsporingsbevoegdheid van nader door belanghebbende aangeduide (opsporings)ambtenaren. Belanghebbende deed dit verzoek op grond van de Wob. In dit verzoek heeft belanghebbende het volgende opgenomen met betrekking tot de naar aanleiding van dit verzoek eventueel verschuldigde kosten:
“Als ik voor de inwilliging van dit verzoek aan u kosten verschuldigd ben, verzoek ik u mij dat en het totaalbedrag te laten weten voordat er kosten verschuldigd worden c.q. de stukken worden toegezonden. Voorts merk ik op dat op de website van de Rijksoverheid staat: “
Bij de Rijksoverheid worden voor de behandeling van Wob-verzoeken over het algemeen geen kosten in rekening gebracht.”. Voor andere overheidslagen zie ik geen reden voor een verschillende behandeling wat het berekenen van kosten betreft.”.
2.2.
Met dagtekening 16 juni 2014 heeft de gemeente op het door belanghebbende ingediende Wob-verzoek gereageerd met een conceptbesluit, waarin wordt gewezen op de verschuldigdheid van leges van € 0,30 per te verstrekken kopie. Tevens wordt melding gemaakt van het voornemen tot verstrekking van 19 pagina’s. Belanghebbende heeft gereageerd op dit conceptbesluit bij brief met dagtekening 24 juni 2014 en geeft in deze brief te kennen dat haar verzoek, naar het zich laat aanzien, juist is geïnterpreteerd door de gemeente. In deze brief merkt belanghebbende niets op met betrekking tot de verschuldigdheid van leges ter zake van het kopiëren van de door haar opgevraagde documenten.
2.3.
Bij brief met dagtekening 1 juli 2014 is de definitieve beslissing op het, door belanghebbende ingediende, Wob-verzoek aan belanghebbende verzonden. In deze brief heeft de gemeente te kennen gegeven dat zij, door toevoeging als bijlagen van kopieën van de door belanghebbende opgevraagde besluiten en akten, verwacht te voldoen aan het Wob-verzoek van belanghebbende. Bovendien is in het desbetreffende schrijven het volgende opgenomen met betrekking tot de door belanghebbende ter zake van dit verzoek verschuldigde leges:

Leges
Voor het verstrekken van de documenten worden leges in rekening gebracht. Deze bedragen € 0,30 per kopie. De legeskosten voor de aan u verstrekte kopieën bedragen:
18 (Hof: bedoeld zal zijn 19) kopieën x €0,30 = € 5,70.
Wij verzoeken u dit bedrag binnen 14 dagen na de verzenddatum van deze brief over te maken op bankrekeningnummer NL39BNGH0285030078 of nummer NL05INGB0001094575 van de gemeente Gilze en Rijen. Hierbij dient u het volgende te vermelden: [nummer] .
Wilt u bezwaar maken tegen de legeskosten? Dan moet u dit doen binnen zes weken na de dag waarop wij deze brief hebben verstuurd. U kunt uw bezwaarschrift sturen naar de gemeente Gilze en Rijen, t.a.v. de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen, Postbus 73, 5120 AB in Rijen.”
2.4.
De beslissing op het door belanghebbende ingediende Wob-verzoek, inclusief hierboven geciteerde passage met betrekking tot de kosten, is als volgt ondertekend:
“Met vriendelijke groet,
namens het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen,
[handtekening]
[B] ,
directeur Bedrijfsvoering”.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Door welk orgaan is de aanslag opgelegd?
2. Op grond van welke wettelijke regeling zijn de onderhavige leges geheven?
3. Kan de heffing uitsluitend plaatsvinden op grond van artikel 12 van de Wob als lex specialis ten opzichte van artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet?
4. Is de aanslag door het daartoe bevoegde orgaan opgelegd en is de uitspraak op bezwaar door het daartoe bevoegde orgaan gedaan?
5. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten van het bezwaar?
6. Is door middel van overlegging van het conceptbesluit voldaan aan het verzoek van belanghebbende om voorafgaande aan de verstrekking van de door haar opgevraagde stukken een opgave te ontvangen van de met verstrekking van deze informatie samenhangende kosten?
3.2.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep met betrekking tot beantwoording van de eerste 5 vragen op de volgende standpunten. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente heeft de aanslag opgelegd. Deze heffing, alhoewel ten onrechte, is gebaseerd op artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet in plaats van op artikel 12 van de Wob. Aangezien in de visie van belanghebbende artikel 12 van de Wob als lex specialis geldt en voorgaat boven artikel 229 van de Gemeentewet, dient de aanslag te worden vernietigd. Voor het geval wel een aanslag op grond van artikel 229 van de Gemeentewet kan worden opgelegd, is de aanslag niet overeenkomstig de voorwaarden van artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet opgelegd. Er kleeft, naar de mening van belanghebbende, een bevoegdheidsgebrek aan de heffing, aangezien het in artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet gaat om leges en leges uitsluitend geheven kunnen worden door de Heffingsambtenaar. Dit bevoegdheidsgebrek is, volgens belanghebbende, pas hersteld bij uitspraak op bezwaar. Dientengevolge heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar ten onrechte geen kostenvergoeding toegekend aan belanghebbende.
Indien de aanslag is gebaseerd op artikel 12 van de Wob, is de Heffingsambtenaar niet bevoegd om uitspraak op bezwaar te doen.
3.3.
De Heffingsambtenaar stelt zich ter zake op het standpunt dat de aanslag terecht door hem, als bevoegd orgaan, op grond van artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet, is opgelegd. Ook de uitspraak op bezwaar is, naar de mening van de Heffingsambtenaar, door hem als daartoe bevoegd orgaan gedaan. Aan belanghebbende is dientengevolge terecht geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
3.4.
Belanghebbende stelt zich met betrekking tot vraag 6 op het standpunt dat aan haar geen voorafgaande opgave van de totale kosten die samenhangen met het door haar ingediende Wob-verzoek is verstrekt. Belanghebbende doet hierbij een beroep op de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch 13 november 2015, nr. 14/00627, ECLI:NL:GHSHE:2015:4524.
3.5.
De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan en meent dat door toezending van het conceptbesluit, waarin een opgave van de kopieerkosten is opgenomen, een voorafgaande opgave aan belanghebbende is gedaan van de totale kosten die samenhangen met het Wob-verzoek.
3.6.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.7.
De Heffingsambtenaar heeft, zakelijk weergegeven, ter zitting aan deze gronden toegevoegd dat ook als de aanslag door een daartoe onbevoegd orgaan is opgelegd en dit gebrek bij uitspraak op bezwaar is geheeld, geen grond bestaat voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten die belanghebbende in bezwaar gemaakt heeft. De Heffingsambtenaar verwijst in dit kader naar de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2016, nr. 15/00401, ECLI:NL:GHARL:2016:1020.
3.8.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De Rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat de Hoge Raad in zijn arrest van 24 december 2010, nr. 10/00154, ECLI:NL:HR:2010:BO0396, BNB 2011/95, heeft geoordeeld dat een bevoegdheidsgebrek in een besluit hersteld kan worden indien het bevoegde orgaan het bestreden besluit op de voet van artikel 7:11 van de Awb aan een inhoudelijke beoordeling heeft onderworpen en uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Met dit oordeel heeft de Hoge Raad zich echter, zoals de belanghebbende terecht in diens hoger beroepschrift aangevoerd heeft, niet uitgelaten over de gevolgen van een dergelijk herstel voor de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Om deze reden kan naar het oordeel van het Hof, in tegenstelling tot hetgeen de Rechtbank geoordeeld heeft, niet in het midden blijven door welk orgaan het besluit genomen is en of dit het bevoegde orgaan is. Het Hof zal dientengevolge alle geschilpunten behandelen.
Eerste vraag
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de bestreden aanslag is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat belanghebbende van deze aanslag weliswaar in de brief van het college van burgemeester en wethouders in kennis wordt gesteld, maar dat deze aanslag wel degelijk door hem is opgelegd.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof is, gelet op de ondertekening van de beslissing op het Wob-verzoek, de in het desbetreffende geschrift opgenomen aanslag opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. De directeur bedrijfsvoering heeft de gehele beslissing namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ondertekend, zonder de passage over de aanslag na de ondertekening op te nemen of op andere wijze uit te zonderen van de ondertekening. Hier doet niet aan af dat, in de hierboven onder 2.3 geciteerde passage over de heffing is opgenomen dat het bedrag overgemaakt dient te worden op een rekening die op naam van de gemeente staat en dat tegen deze heffing bezwaar gemaakt kan worden bij de “ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen”. In dit geval geeft de ondertekening van het geschrift waarin de aanslag is vervat de doorslag.
Tweede vraag
4.4.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de aanslag (ten onrechte) gebaseerd is op het bepaalde in artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet. De Heffingsambtenaar sluit zich aan bij dit primaire standpunt van belanghebbende, behoudens de opvatting dat zulks ten onrechte is geschied.
Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het in rekening brengen van kosten (terecht) gebaseerd is op de mogelijkheden die de Wob (in artikel 12 van deze wet) biedt.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof dient in dit opzicht de bedoeling van het orgaan dat de aanslag feitelijk heeft opgelegd, doorslaggevend te zijn. De bedoeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente blijkt voldoende uit de in de beslissing op het Wob-verzoek gekozen bewoordingen met betrekking tot het in rekening brengen van de kopieerkosten aan belanghebbende. In deze beslissing wordt gesproken over het in rekening brengen van leges. Mede in aanmerking nemende dat uit het arrest HR 8 februari 2013, nr. 12/00529, ECLI:NL:HR:2013:BZ0693, BNB 2013/88, blijkt dat de artikelen 12 en 14 van de Wob zien op kostenberekening langs andere weg dan via de heffing van leges, acht het Hof het aannemelijk dat de heffing gebaseerd is op artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet.
Derde vraag
4.6.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat artikel 12 van de Wob te gelden heeft als een lex specialis ten opzichte van artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet. Belanghebbende betoogt in dit licht dat de bestreden heffing op het bepaalde in artikel 12 van de Wob gebaseerd had dienen te worden. De Heffingsambtenaar is daarentegen van mening dat de heffing terecht gebaseerd is op artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet.
4.7.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in diens uitspraak van 22 augustus 2012, nr. 201109604/1/A3, ECLI:NL:RVS:2012:BX5240, AB 2012/398, geoordeeld dat artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet geen gevolgen heeft voor de interpretatie van het bepaalde in artikel 12 van de Wob, reeds omdat de uit artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet volgende bevoegdheid tot het heffen van leges veel ruimer is dan de bevoegdheid om op grond van artikel 12 van de Wob kosten in rekening te brengen. Klaarblijkelijk is de Afdeling van oordeel dat artikel 229 van de Gemeentewet geen lex specialis is ten opzichte van artikel 12 van de Wob.
4.8.
Ook de Hoge Raad heeft in zijn arrest HR 8 februari 2013, nr. 12/00529, ECLI:NL:HR:2013:BZ0693, BNB 2013/88, geoordeeld dat de artikelen 12 en 14 van de Wob niet relevant zijn bij beantwoording van de vraag of sprake is van dienstverlening in de zin van artikel 229 van de Gemeentewet. Dit arrest duidt erop dat genoemde artikelen uit de Wob geen lex specialis zijn ten opzichte van artikel 229 van de Gemeentewet.
4.9.
Op grond van bovenstaande is het Hof van oordeel dat de stelling van belanghebbende dat de bestreden heffing gebaseerd had dienen te worden op artikel 12 van de Wob, faalt. Artikel 12 van de Wob heeft niet te gelden als lex specialis.
4.10.
De heffing is terecht op artikel 229 van de Gemeentewet gebaseerd. Tussen partijen is bovendien niet in geschil dat het in het kader van een Wob-verzoek kopiëren en verstrekken van documenten moet worden gekwalificeerd als “door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten” in de zin van artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet.
Vierde vraag
4.11.
Gelet op het oordeel van het Hof dat de bestreden heffing een legesheffing is die op grond van artikel 229, lid 1, letter b, van de Gemeentewet is opgelegd, komt het Hof tot het oordeel dat de aanslag door een hiertoe onbevoegd orgaan is opgelegd. Artikel 231, lid 2, letter b, van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat de gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen (de heffingsambtenaar) bevoegd is tot het heffen van gemeentelijke belastingen, zoals leges. In het hier voorliggende geval heeft de heffing, daarentegen, plaatsgevonden door het college van burgemeester en wethouders (zie rechtsoverweging 4.2 en 4.3).
4.12.
Dit bevoegdheidsgebrek is, in lijn met het arrest HR 24 december 2010, nr. 10/00154, ECLI:NL:HR:2010:BO0396, BNB 2011/95, hersteld bij uitspraak op bezwaar. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat laatstgenoemde beslissing door de Heffingsambtenaar genomen is.
Vijfde vraag
4.13.
Aangezien het, aan de aanslag klevende, bevoegdheidsgebrek pas bij uitspraak op bezwaar is hersteld, slaagt de stelling van belanghebbende dat aan haar een vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase toegekend had moeten worden.
4.14.
Alhoewel in de uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2016, nr. 15/00401, ECLI:NL:GHARL:2016:1020, terecht geoordeeld is dat deze vergoeding niet op de artikelen 7:11 en 7:15 Awb gebaseerd kan worden, acht het Hof een veroordeling van de Heffingsambtenaar in de kosten die belanghebbende voor de bezwaarfase gemaakt heeft op grond van artikel 8:75 Awb mogelijk en aangewezen. Belanghebbende heeft immers bezwaar moeten maken, omdat aan het primaire besluit een bevoegdheidsgebrek kleefde. Dit gebrek is pas hersteld in de bezwaarfase.
4.15.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in de kosten voor de bezwaarfase, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt voor het indienen van het bezwaarschrift) x € 246 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 246.
Zesde vraag
4.16.
Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de gemeente verzuimd heeft aan haar een voorafgaande opgave van de met het Wob-verzoek samenhangende kosten te verstrekken, merkt het Hof op dat de onderhavige zaak, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt, wezenlijk verschilt van de situatie uit de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch 13 november 2015, nr. 14/00627, ECLI:NL:GHSHE:2015:4524.
4.17.
De gemeente heeft namelijk vóór het opleggen van de aanslag, bij brief met dagtekening 16 juni 2014, contact gezocht met belanghebbende met betrekking tot de wijze waarop het door belanghebbende ingediende Wob-verzoek opgevat dient te worden. Door middel van deze brief is bovendien aan belanghebbende de hoogte van de leges die naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende Wob-verzoek aan haar in rekening gebracht zullen worden, bekendgemaakt. Naar het oordeel van het Hof dient deze brief als voorafgaande kostenopgave opgevat te worden, waardoor is voldaan aan het hiertoe strekkende verzoek van belanghebbende. Hierdoor kan niet gezegd worden dat de Heffingsambtenaar ambtshalve een dienst jegens belanghebbende heeft verricht. De klacht van belanghebbende faalt.
Slotsom
4.18.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar vernietigen uitsluitend ter zake van de vergoeding voor de kosten van bezwaar.
Ten aanzien van het griffierecht
4.19.
Gelet op de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank is het Hof van oordeel dat redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het aan haar betaalde griffierecht wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.20.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.21.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het beroep bij de Rechtbank op 1 (punt voor het indienen van het beroepschrift) x € 496 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 496 en voor het hoger beroep bij het Hof op 1 (punt voor het indienen van het beroepschrift) x € 496 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 496, derhalve in totaal op € 992.
4.22.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van de Heffingsambtenaar doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de kostenvergoeding voor de bezwaarfase,
  • gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 167 vergoedt,
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 246, en
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 992.
Aldus gedaan op 13 mei 2016 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P. Fortuin en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.