Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
1 januari 2011, voor het belastingjaar 2012, vastgesteld op € 1.402.000. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen onroerende zaakbelasting en rioolheffing 2012 bekend gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak de waarde gehandhaafd.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.Feiten
1 januari 2011 van € 1.135.000. Bij de waardebepaling is gebruik gemaakt van de Agrarische taxatiewijzer (hierna: de Taxatiewijzer) en kengetallen opgesteld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten voor grond bij agrarische objecten en agrarische gebouwde deelobjecten.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
€ 704.000. Daarbij hebben belanghebbenden niet onderbouwd op welke wijze uit de geleden verliezen en de behaalde omzetten de lagere bedrijfswaarde van € 704.000 volgt.
Naar het oordeel van het Hof hebben belanghebbenden met hetgeen zij gesteld hebben niet de door hen verdedigde bedrijfswaarde van € 704.000 aannemelijk gemaakt. De niet-gespecificeerde jaarrekening van 2013 (met vergelijkende cijfers 2012) biedt in samenhang met de winst- en verliesrekeningen over de jaren 2009 tot en met 2011 daartoe onvoldoende inzicht.
Voorts heeft Mevrouw [A] ter zitting van het Hof verklaard dat gehoopt wordt op het voortbrengen van een goed paard, dat op het allerhoogste niveau, te weten Grand Prix, verkocht kan worden. Alsdan zouden de geleden verliezen ineens ingehaald kunnen worden. De manege beschikt, naar belanghebbenden ter zitting hebben verklaard, over een dergelijk waardevol paard. Naar het oordeel van het Hof is het lijden van verliezen ten aanzien van een dergelijke bedrijfsvoering onlosmakelijk verbonden met het bedrijfsmodel, te weten het fokken van paarden voor verkoop op het niveau Grand Prix. Dat de exploitatie thans verliesgevend is, betekent derhalve niet zonder meer dat de waarde van de onroerende zaak neerwaarts moet worden bijgesteld. Het huidige verlies kan immers zo maar omslaan in winst. Naar het oordeel van het Hof hebben belanghebbenden derhalve met hetgeen zij hebben aangevoerd hun stelling, dat de bedrijfswaarde van de onroerende zaak op € 704.000 moet worden gesteld, onvoldoende onderbouwd.
Belanghebbenden verwijzen naar de door hen overgelegde offerte van een adviesbureau, waarin de kosten van het verwijderen van de asbest op een bedrag van € 17,50/m2 exclusief de omzetbelasting worden gesteld, plus een bedrag van € 32,50/m2 exclusief de omzetbelasting voor de vervanging van de golfplaten, in totaal dus op € 50/m2.
De Heffingsambtenaar heeft niet bestreden dat de aanwezigheid van asbest waardedrukkend effect heeft, doch hij stelt zich op het standpunt dat de geoffreerde kosten te hoog zijn en dat geen rekening dient te worden gehouden met de kosten van vervanging.
1 januari 2011 een plicht tot de verwijdering van de asbesthoudende platen bestond of dat de aanwezigheid van asbest een direct gevaar opleverde. Belanghebbenden hebben derhalve niet aannemelijk gemaakt, dat rekening dient te worden gehouden met het volle bedrag van de kosten van verwijdering én vervanging van de platen.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 25 april 2004, nr. 37 835, ECLI:NL:HR:2003:AF7802, BNB 2003/226 overwogen:
De slotsom is dat beide partijen het bedrag, waarmee het waardedrukkend effect van de aanwezigheid van asbest tot uitdrukking wordt gebracht, onvoldoende hebben onderbouwd.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;
- vernietigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar;
- stelt de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2011 vast op
- gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbenden het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 122 vergoedt;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbenden, vastgesteld op € 980.